Operaismo en arbeidersonderzoek (deel 1)

Quaderni Rossi

Toen de #Voor14-campagne wat ons betreft op z’n einde liep, onder meer door toedoen van de FNV, en we met de mensen van #Leidenvoor14 aan het bekijken waren hoe we eventueel verder konden, hebben we ook wat gesnuffeld aan het concept “arbeidersonderzoek”. Verder dan een allereerste opzetje zijn we helaas nooit gekomen. Over zulk onderzoek schreven de militante vakbondsactivisten rond het Duitse blad Wildcat in 1995 een uitgebreid artikel, “De renaissance van operaismo”, dat ingaat op de politieke ideeën erachter, de historische achtergronden ervan en hoe de Italiaanse “arbeideristen” het vanaf de jaren vijftig verder ontwikkelden. De Britse organisatie Angry Workers bewerkten en vertaalden dat stuk drie jaar terug, en schreven er een inleiding bij. Op onze beurt vertalen wij het nu in het Nederlands, omdat het belangrijke thema’s aansnijdt als arbeidersstrijd, klassensamenstelling en autonomie, en problemen rond vakbonden, linkse partijen en sociale wetenschappen.

Inleiding door de Britse organisatie Angry Workers

Dit artikel over de Italiaanse marxistische stroming van de jaren zestig en zeventig, die later bekend kwam te staan als “operaismo” (“arbeiderisme”), werd oorspronkelijk, in 1995, in het Duits gepubliceerd door kameraden van het tijdschrift Wildcat – we presenteren je nu een bewerkte vertaling. In die tijd merkte het Wildcat-collectief een hernieuwde interesse in het werk van Italiaanse groepen en kameraden die verbonden waren met operaismo binnen het bredere linkse milieu. Verwijzend naar een lezing van Sergio Bologna trokken ze enkele parallellen tussen de sociale situatie waarmee de vroege operaïsten, eind jaren 1950, worstelden en de situatie na 1989. Eind jaren vijftig was links geschokt door de invasie van Sovjettanks in Hongarije en de ontdekking van stalinistische misdaden, terwijl links in 1989 geschokt was door de definitieve ineenstorting van het staatssocialisme. In de jaren vijftig breidde het lopende band-systeem zich snel uit en werd het productienetwerk geïntegreerd in de Europese markt, terwijl in het begin van de jaren negentig het ‘Japanse’ productiesysteem (teamwerk, slanke productie, just-in-time) de bestaande omstandigheden op de werkplekken transformeerde en het productienetwerk echt geglobaliseerd werd. Beide tijdperken van sociale transformatie ondermijnden bestaande theoretische overtuigingen binnen links en vereisten een heroverweging.

Meer dan een kwart eeuw later kunnen we met een zeker vertrouwen zeggen dat we getuige zijn van een nieuwe ‘renaissance’, een nieuwe wedergeboorte van het operaismo. Er is een meer wijdverspreide interesse in het concept van “arbeidersonderzoek”, er zijn verschillende pogingen om vroege geschriften te vertalen, in de eerste plaats door prominente figuren zoals Tronti. Net als de momenten in de jaren vijftig en negentig zal deze interesse veel te maken hebben met een productieve politieke onzekerheid: het einde van de Amerikaanse hegemonie, het verdere doordringen van it-technologieën op de werkvloer, de financiële en ideologische neergang van het “neo-liberalisme” aan de ene kant en de schijnbare zwakheden van het socialisme van de eenentwintigste eeuw (Chavez, Lula, Syriza, Podemos, enz.) aan de andere kant. In tegenstelling tot de jaren negentig is het concept “arbeid” (gelukkig!) niet langer uitgesloten van het politieke verhaal. Nu het neo-liberale kaartenhuis aan het wankelen is gebracht, gebeurt dat ook met de illusie dat ‘ontwikkeling’ losstaat van concrete arbeid. Iedereen die sociale verandering wil, wordt opnieuw gedwongen om over “arbeid” te praten. Het probleem is dat wanneer er over arbeid gesproken wordt, arbeiders vooral als slachtoffer of pion neergezet worden.

Hoewel we de huidige pogingen om operaismo opnieuw te bekijken toejuichen, zien we ook een aantal wezenlijke zwakke punten in de manier waarop dat gebeurt. Door het grotendeels academische karakter van het huidige debat zien we dat de erfenis van operaismo, als een poging om een revolutionaire strategie voor de arbeidersklasse te ontwikkelen, wordt ingeperkt en gesteriliseerd. Dat gebeurt door de elementen van “arbeidersonderzoek” en “klassensamenstelling” los te koppelen van de kwestie van politieke organisatie. Het lijkt wel alsof de overwegend academische kameraden vinden dat ze vakbonden en arbeidersmilitanten moeten voorzien van “nieuwe instrumenten om zich te organiseren”, en ze bieden “arbeidersonderzoek” en het concept van “klassensamenstelling” aan als zulke instrumenten. Arbeidersonderzoek wordt daarmee gereduceerd tot een meer uitgebreide methode van “het in kaart brengen van de werkplek”, op zoek naar de zwakke plekken van bepaalde bedrijven en mogelijke “knelpunten” buiten de bedrijfsgrenzen. Hoewel dat nuttige dingen zijn om te doen als je een concrete strijd probeert te organiseren, was arbeidersonderzoek in zijn oorspronkelijke opzet altijd een poging om de politieke beperkingen van enkelvoudige strijdconflicten aan te tonen, evenals de noodzaak van bredere politieke kritiek en organisatie!

Door arbeidersonderzoek los te koppelen van de kwestie van politieke strategie, blijft de kwestie van “organisatie” geïsoleerd en kan die daardoor opnieuw worden geïntegreerd in tamelijk conventionele politieke wegen. De vertaling van Tronti of het werk van Negri kan dan gebruikt worden om te pleiten voor een “binnen en tegen”-strategie, die het werken binnen het parlementaire circus van de sociaal-democratie (bijvoorbeeld Labour of de DSA) bevordert, terwijl er natuurlijk ook gebouwd wordt aan ‘de beweging’. In deze opvatting van organisatie wordt de strijd van arbeiders gereduceerd tot een mechanische kracht, die voornamelijk werkzaam is via de vakbonden, en die verondersteld wordt een ‘socialistische’ regering te steunen en die ter verantwoording te roepen. Zo worden de economische en politieke strijd weer van elkaar gescheiden.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat de hernieuwde belangstelling voor operaismo selectief is. We zien interesse in enkelvoudige onderzoeken en bredere filosofie, maar niet zozeer in de concrete ervaringen van politieke arbeidersorganisatie in de jaren zeventig, zoals de politieke arbeiderscomités. In veel artikelen wordt operaismo gereduceerd tot de vroegere activiteiten binnen de traditionele politieke partijen en vakbonden, of tot de hype van opmerkelijke figuren, zoals Negri, en de opstandige vleugel van de arbeidersautonomie. Met de publicatie van deze herwerkte vertaling willen wij, als Angry Workers, een debat aanmoedigen over de relatie tussen de dagelijkse strijd en de bredere politieke strategie van arbeidersklasse-autonomie. (…)


Wildcat: Operaismo en arbeidersonderzoek

In 1989 begon Sergio Bologna een lezing over Gramsci’s “Americanismo e Fordismo” met een beschrijving van de situatie van links in Italië. Hij begon met te herinneren aan de jaren 1969-1973, toen in Italië, als in geen ander land ter wereld, de “fabriek als plaats van zelforganisatie van de arbeidersklasse en de ontwikkeling van nieuwe gedragswijzen, als laboratorium van een nieuwe subjectiviteit” een “hegemonie” uitoefende over de hele maatschappij en het partijstelsel.

In tegenstelling hiermee is “arbeid” vandaag de dag op groteske wijze uitgesloten van de politiek. De arbeidersklasse wordt nu gekarakteriseerd als milieuonvriendelijk en onwillig, als een belemmering voor sociale en technische vernieuwing. “Niemand spreekt meer over ‘arbeiders’ als een collectief, men heeft het altijd over individuele groepen”. Bologna ziet dit als een “culturele crisis”.

Aan de ene kant wordt racisme merkbaar in grote delen van de bevolking. Anderzijds ontstaat er een nieuw anti-racisme: “Terwijl links zijn traditionele basis onderdrukt, is het tegelijkertijd volkomen bezeten door filantropisch activisme ten aanzien van de nieuwe immigranten. De autochtone delen van het proletariaat voelen zich hierdoor nog meer buitengesloten, wat resulteert in etterende anti-migrant sentimenten (…) De nieuwe ‘vrienden van het milieu’ en een deel van de Groenen zijn erin geslaagd om een grote bijdrage te leveren aan de cultureel-politieke uitsluiting van de arbeidersklasse met hun idee van de arbeidersklasse als een belemmering voor milieuvriendelijke vernieuwingen”. Ze negeren moedwillig het feit dat de arbeiders in de jaren zeventig zelf een beweging vormden tegen de ongezonde en destructieve effecten van de fabrieken.

Dat waren bittere woorden van een “verzuurde” operaïst [1] over links in Italië. Een links dat zijn verleden en zijn analyse-instrumenten met één grote zwaai heeft weggegooid, en wiens aanbidding van ‘het bewustzijn’ de haat van de middenklasse tegen de arbeiders laat doorschemeren. [2]

Vijf jaar later, in november 1994, tijdens een kleine conferentie georganiseerd door de kranten “Collegamenti-Wobbly” en “Per il ’69”, werd een nieuwe ontwikkeling zichtbaar: een herbezinning op het concept en de praktijk van “arbeidersonderzoek”, en de hervatting van een discussie die met geweld was afgebroken door de repressie vanaf 1979. Op tijd voor deze conferentie verschenen er nieuwe publicaties waarin die historische initiatieven van arbeidersonderzoek met al hun tegenstrijdigheden, en hun experimentele karakter, werden gepresenteerd – zonder het gebruikelijke reductionisme van organisaties die er belang bij hebben om zichzelf in een goed daglicht te stellen in plaats van kritisch na te denken. Op de conferentie brachten kameraden die actief waren geweest aan het eind van de jaren vijftig verslag uit, aan de ‘jeugd’, van hun “arbeidersonderzoek”-initiatieven in de textielfabrieken, de auto-industrie en de elektromechanische industrie. Eén bijdrage aan de discussie vergeleek de sociale situatie waarmee kameraden in het begin van de jaren zestig werden geconfronteerd met de situatie van vandaag, en die merkte enkele overeenkomsten op:

  • Het “socialisme” is twee keer gestorven: in 1956 in Boedapest en met de val van de Berlijnse Muur in 1989.
  • In het begin van de jaren zestig was er een kwalitatieve sprong in de ontwikkeling van de Europese markt; vandaag vindt een dergelijke sprong plaats op de wereldmarkt.
  • De gewelddadige herstructurering in de fabrieken tijdens de overgangsfase naar massaproductie toen, en naar “slanke productie” nu.
  • Een kwalitatieve sprong in termen van migratie (in de jaren zestig de beweging van miljoenen proletariërs van het zuiden naar het noorden van Italië; vandaag de migratie uit Oost-Europa en Noord-Afrika).
  • Daarnaast is de crisis waarin de vakbonden zich nu bevinden vergelijkbaar met die van begin jaren zestig.

Voor een kleine groep socialisten en communisten, wier wereldbeeld aan het wankelen was gebracht en voor wie de overgeleverde ideologieën niet voldoende verklaringen boden, werkten de bovengenoemde sociale transformaties van de late jaren vijftig als een impuls voor een fundamenteel onderzoeksproces.

Maar de geschiedenis herhaalt zich niet! Elke cyclus van economische expansie brengt een toename van potentiële arbeidersmacht met zich mee, maar dit betekent niet noodzakelijkerwijs dat er nieuwe strijd ontstaat. De huidige situatie schreeuwt om een radicale politieke heroriëntatie, vergelijkbaar met degene die de militanten van het arbeidersonderzoek eind jaren vijftig en begin jaren zestig ondernamen. Alleen door een dergelijke inspanning kunnen we grip krijgen op de werkelijke omstandigheden van uitbuiting en hun bestaan als een voortdurend conflict, en het potentieel voor verandering ontdekken.

Wat is militant onderzoek?

Onderzoek is iets concreets waar alle revolutionairen zich mee bezig zouden moeten houden, en de meesten hebben dat ook gedaan. In tegenstelling tot de burgerlijke ideologie en het korset van het orthodoxe marxisme, is het kijken naar de werkelijke sociale en materiële relaties, net zoals Marx zelf deed. Daarbij moeten we de marxistische ideologie op dezelfde manier behandelen als Marx de burgerlijke wetenschap behandelde.

Onderzoek doen is breken met de officiële mythen, betrokken zijn bij echte mensen, hen vragen stellen zonder van tevoren te weten wat het resultaat zou moeten zijn. Aan de andere kant betekent het ook politiek-theoretisch werk. Om te weten welke vragen je moet stellen, is een hypothese nodig. Hypothesen over hoe de klasse zichzelf opnieuw zal vestigen als politiek subject in het proces van radicale verandering.

Als basis voor zo’n onderzoek stellen we vandaag de dag de tekst van Karl Heinz Roth [3] voor, waarin hij de hypothese poneert dat zich een nieuw proletariaat ontwikkelt, en wel op wereldwijde schaal. In de zes maanden na de verschijning werd zijn tekst in veel discussiekringen terecht neergesabeld vanwege haar theoretische en analytische zwakheden. Nu moet het werk van een collectief onderzoek beginnen, dat probeert uit te vinden hoe dit hermaken van het proletariaat er werkelijk uitziet. Anders blijft de discussie een academische hobby.

Een onderzoek zou ten eerste de hypothesen analyseren door middel van grootschalige gesprekken met arbeiders in moderne fabrieken, ‘precaire’ of ‘losse’ arbeiders, immigranten, zogenaamde zelfstandigen, enz. Ten tweede zou een onderzoek gedurende deze gesprekken preciezere concepten moeten ontwikkelen, aangezien bijvoorbeeld “multitude” of “precariaat” nogal oppervlakkige concepten zijn. Ten derde betekent onderzoek actief tussenbeide komen bij initiatieven van strijd en pogingen tot organisatie, om het collectieve proces van het begrijpen te versnellen, en de onderliggende neiging tot communisme die resoneert in de klassenbewegingen bloot te leggen. Samenwerken met de arbeiders, om vormen van strijd te vinden die geen herhalingen van de oude zijn.

Deel 2 lees je hier.

Noten

  1. Zoals Bologna zichzelf beschrijft in de titel van een artikel in het tijdschrift “1999”.
  2. Citaat uit: Sergio Bologna, “Zur Analyse der Modernisierungsprozesse” (Een analyse van het moderniseringsproces). Introductie bij de lezing van van Antonio Gramsci “Americanismo e Fordismo”, een paper bij de Gramsci Conferentie van 29-30 april 1989, in het Hamburger Institut für Sozialgeschichte des 20. Jahrhunderts, working paper No. 5, Hamburg 1989. Over “arbeiders medicijnen”, zie het artikel van Sergio Bologna in Wildcat 56.
  3. Karl Heinz Roth (uitgever.), “Die Wiederkehr der Proletarität. Dokumentation einer Debatte”, Keulen, 1994.