Organizing in de buurt

De cover van het jaarboek.
Dit artikel van Doorbraak-activist Eric Krebbers verscheen in het Jaarboek Kritiek van 2011.

De methoden van het organizen zijn in 2006 komen overwaaien van de VS naar Nederland. FNV Bondgenoten wist er met succes de schoonmakers mee te organiseren. Wat kan de linkse beweging daarvan leren? In deze bijdrage staan de ervaringen van de linkse basisorganisatie Doorbraak centraal.

Wat is organizing?

Aan de basis van de methoden van organizing ligt het werk van de Amerikaanse organizer Saul Alinsky (1909-1972). Veertig jaar lang vocht hij samen met allerlei gemeenschappen in de VS tegen maatschappelijk onrecht. Alinsky begon zijn lange carrière als organizer in de jaren dertig bij de toenmalige Amerikaanse vakbondsfederatie Congress of Industrial Organizations (CIO). Daarna was hij actief in arme wijken in onder meer Chicago, Kansas City, Detroit, Zuid-Californië en Oakland. Later concentreerde hij zich vooral op het verbeteren van de situatie in de zwarte getto’s overal in de VS. Uit zijn eigen strijdervaringen, en die van vele anderen, destilleerde hij algemene regels voor organizers. Die heeft hij vlak voor zijn dood vastgelegd in zijn boek Rules for Radicals.

Bij het organizen staan conflicten en strijd centraal. Volgens Alinsky moeten organizers altijd het conflict opzoeken om tot sociale veranderingen te kunnen komen. Zonder conflicten kunnen gemeenschappen volgens hem geen collectieve duurzame macht opbouwen. De strijd zal uitgevochten moeten worden op alle mogelijke manieren. Onder andere met bijvoorbeeld demonstraties, manifestaties, petities en boycots, maar ook met sit-ins, bezettingen, blokkades en hongerstakingen. Het gaat er daarbij om concrete haalbare doelen te formuleren, maar minstens net zo belangrijk is de opbouw van sterke community organisaties, die open en democratisch moeten zijn, en zoveel mogelijk toegankelijk voor alle leden van de betreffende community. De organisatievormen moeten er toe bijdragen dat de macht in de community gelijker verdeeld wordt over alle leden.

Het enige doel van die organisaties is de eeuwig doorgaande oorlog tegen het onrecht in de samenleving, aldus Alinsky. Het gaat daarbij dus niet om een soort intellectueel debat, zo gaat hij verder, maar om een smerige oorlog zonder fair play-regels. Of bepaalde acties kunnen, moet niet beoordeeld worden aan de hand van een starre moraal. Het hangt helemaal af van de context van de politieke strijd. Het belangrijkste is, zegt Alinsky, dat de gekozen acties aansluiten bij de belevingswereld van de mensen, en juist niet bij die van de tegenstanders. De acties moeten goed voelen, plezier en een gevoel van macht geven, maar niet te lang duren. Zowel het publiek als de deelnemers moeten ze natuurlijk niet zat worden. Het is goed om de tegenstander een gezicht te geven, te personaliseren, belachelijk te maken en te dwingen om de eigen regels en afspraken na te leven. Dreigen met scherpe acties kan ook geen kwaad. Als de druk maar op de ketel blijft en de doelen helder zijn. Doel van dit alles is om de tegenstander te dwingen te reageren en vervolgens samen vechtend over straat te rollen.

Organizers benadrukken graag de verschillen tussen hun methoden, en die van actievoerders, opbouwwerkers en ondersteuners of hulpverleners. Anders dan de meeste actievoerders willen organizers niet slechts een beweging vormen en protesteren, maar ook duurzame organisaties opbouwen met een heldere visie, duidelijke plannen, en macht om onrecht daadwerkelijk aan te pakken. En anders dan de meeste opbouwwerkers willen organizers niet slechts in overleg treden met de overheid om iets te regelen voor hun doelgroepen, maar die doelgroepen in staat stellen om zelf georganiseerd hun recht te halen via politieke strijd. Ten slotte willen organizers – anders dan de meeste hulpverleners en advocaten – geen juridische of andere individuele hulp verlenen, maar collectieve macht helpen opbouwen om gelijk voor een hele community de problemen op te lossen.

Er zijn in principe drie vormen van community organizing. De eerste is het grassroots-model, waarbij een organisatie van de grond af aan opgebouwd wordt, op plaatsen waar er eerder helemaal niets was. Daarbij gaan organizers dus in bijvoorbeeld een buurt van deur tot deur om de mensen thuis op te zoeken. Omdat die mensen elkaar nauwelijks kennen en weinig sociale banden hebben, moet er continu strijd georganiseerd worden, anders valt het zaakje vaak weer uit elkaar. Het langsgaan en het bij elkaar houden van mensen is zeer arbeidsintensief.

In het tweede model werken organizers binnen bijvoorbeeld religieuze gemeenschappen, traditionele arbeidersbuurten of vakbonden. Kortom, binnen reeds aanwezige sociale en andere structuren, en dat maakt het iets eenvoudiger en het levert stabielere organisaties op. Het probleem hiermee is echter dat zulke sociale structuren de afgelopen decennia veelal verdwenen zijn, en dat kerkelijke communities als enige deze kaalslag overleefd lijken te hebben. Het resultaat is dat veel organizers moeten terugvallen op het eerste, meer bewerkelijke model, of zich noodgedwongen voornamelijk gaan richten op religieuze gemeenschappen.

Het derde model, tenslotte, is relatief het minst bewerkelijk: het bijeenbrengen van bestaande organisaties. Dat kost veel minder tijd, verlangt minder organizers en het levert zeer stabiele verbanden op. De betrokken organisaties kunnen daarbij de loonkosten van de organizers financieren. Die mogelijkheid ligt er bij de eerste twee modellen niet, terwijl die in principe arbeidsintensiever zijn en dus juist meer organizers vereisen. Geld is altijd een groot probleem bij het community organizen. Het gaat vaak om arme communities waarvan de leden wel iets kunnen bijdragen, maar zelden voldoende om de lonen van de betaalde organizers op te brengen. Een van de oplossingen is het aanvragen van subsidie bij bijvoorbeeld fondsen. Maar dan bestaat de kans dat de organizers, uit angst om hun subsidies te verliezen, meer en meer het conflict – toch de essentie van organizing – gaan mijden, en meer gaan doen aan serviceverlening aan de leden.

In de jaren tachtig hebben ook enkele grote Amerikaanse vakbonden het organizen ontdekt. Ze splitsten zich onder leiding van de Service Employees International Union (SEIU) af van de landelijke vakfederatie om union organizing centraal te kunnen stellen. Het organizen betekende eigenlijk een terugkeer naar de essentie van het vakbondswerk, namelijk arbeiders organiseren zodat ze samen kunnen strijden om hun situatie te verbeteren. De meeste vakbonden waren, net als elders in de rijke landen, verworden tot service-organisaties of, in het beste geval, tot strijdende organisaties waarvan de leden alleen gemobiliseerd werden als de leiding hen nodig had.

In 1985 begon de SEIU met de organizing-campagne Justice for Janitors, vrij vertaald: Rechtvaardigheid voor Schoonmakers. De bond wist in relatief korte tijd veel nieuwe leden te winnen, zo’n 225 duizend, en aansprekende successen te boeken met offensieve campagnes in onder meer Denver, Los Angeles, Houston en Miami. De eerste arbeiders die ze wisten te organiseren, waren voornamelijk migranten uit Mexico en El Salvador, die afkomstig waren uit politieke tradities waarin organizen al een rol speelde. De campagnetactieken van Justice for Janitors zijn sterk beïnvloed door die van de United Farm Workers, waarin ook veel arbeidsmigranten georganiseerd zijn. Die gebruiken vaak straattheater om de uitbuiting waar ze tegen strijden te visualiseren, maar ook blokkades, wakes en hongerstakingen behoren tot het repertoire. Banden met bestaande gemeenschappen waar de arbeiders toe behoren, en met religieuze leiders spelen een grote rol. De Justice for Janitors-campagne is een succesverhaal waar ook Nederlandse organizers en schoonmakers de afgelopen jaren door geïnspireerd zijn geraakt.

Toch heeft het organizen ook keerzijden. Zo is er bijvoorbeeld de hiërarchische verhouding tussen de organizers en de mensen die ze proberen te organiseren. Die is eigenlijk onontkoombaar, zeker aan het begin van het hele proces. En als organizing succesvol is, kunnen er door de grote aantallen organizers die benodigd zijn enorme vakbondsbureaucratieën ontstaan met allerlei ondemocratische vormen van top-down management die de leden soms feitelijk buitenspel zetten. Dat zien we bijvoorbeeld in de VS. Om hun positie niet in gevaar te brengen, maken organizers daar zelfs regelmatig afspraken met bedrijven om geen actie te voeren en om leden te beteugelen die dat wel willen.

In Duitsland blijken de organizers vooral ook ingezet te worden om nieuwe leden de bond binnen te halen. Ze worden daartoe opgejut met streefcijfers en zeer resultaatgerichte neo-liberale productiemethoden. Dat leidt ertoe dat veel organizers snel opgebrand raken. Ook zouden de organizers niet echt luisteren naar wat de arbeiders bezighoudt en uiteindelijk toch vooraf geplande thema’s oppakken.

Organizers maken gebruik van bestaande sociale structuren op de werkvloer en in de samenleving, zoals dat bij de methode hoort. Maar dat wordt natuurlijk problematisch wanneer die verhoudingen zeer hiërarchisch zijn. Intensieve samenwerking met de directe chef op de werkvloer of een religieus leider, kan de machtspositie van dat soort types bevestigen en versterken. Wat het intensief benutten van bestaande structuren kan betekenen, laat ook het voorbeeld van de organisatie London Citizens zien. Die organizers brengen met name religieuze migrantengroepen bijeen om samen een vuist te kunnen maken. Dat heeft tot een flinke machtspositie geleid. Tegelijk roept het initiatief de vraag op of dit soort verbanden ooit tot een werkelijk revolutionaire tegenmacht kunnen leiden, en hoe en wanneer het omslagpunt er dan zal komen.

Organizing-campagnes in Nederland

Eind 2006 begon FNV Bondgenoten de schoonmakers op Schiphol Plaza te organiseren via de organizing-methoden. Doorbraak legde in het vroege voorjaar van 2007 de eerste contacten met de betrokken organizers en schoonmakers, en was betrokken bij het opstarten van de eerste grote campagne in november 2007. We organiseerden samen met anderen openbare bijeenkomsten in Leiden, Amsterdam en Den Haag om de maatschappelijke betrokkenheid bij de strijd van de schoonmakers te vergroten. Gedacht werd daarbij aan mensen uit kerkelijke hoek, migrantenorganisaties, sociale bewegingen, buurtorganisaties, maar ook aan de familieleden van de schoonmakers. In de weken daarop bezochten delegaties van schoonmakers en hun sympathisanten een aantal locaties waar de schoonmakers werken, vooral bij grote bedrijven en ministeries. Daar werden de opdrachtgevers dringend verzocht om hun schoonmaakbedrijven onder druk te zetten om hun personeel voortaan met meer respect te behandelen en minstens tien euro per uur te betalen. De delegaties bestonden meestal uit zo’n tien tot twintig mensen, en vaak waren de sympathisanten ver in de meerderheid. Maar na verloop van tijd groeide de organisatie van de schoonmakers en daarmee ook hun kracht. Dat leidde tot een reeks successen.

In februari 2008 is een veel betere cao bevochten, met een loon van tien euro per uur, een betere reiskostenregeling, taalcursussen in werktijd voor wie daar behoefte aan heeft – en bovendien een cao waarin deze afspraken in begrijpelijke termen zijn verwoord. In september 2008 behaalden ook schoonmakers van Center Parcs in Limburg een overwinning na een aantal opvallende acties, waarbij ook actievoerders van Doorbraak betrokken waren. Werkgever Menke gaf toe aan alle eisen, waaronder uitbetaling van achtergehouden toeslagen en het opnieuw aannemen van ontslagen collega’s. In mei 2009 wonnen de schoonmakers op Schiphol een conflict, tussen de tweejaarlijkse cao’s door. Ze eisten en kregen een betere reiskostenvergoeding, vast werk en het alsnog uitbetalen van een gestolen bonus. Ook kregen ze vakbondsfaciliteiten en prettige en schone kantines. En in het voorjaar van 2010 begonnen de schoonmakers een nieuwe strijd die uitmondde in een zeer langdurige staking. In april 2010 werd een fikse loonsverhoging binnengehaald.

In juni 2006 is een reeds bestaande groep domestic workers lid geworden van de vakbond, en ook zij zetten organizing-methoden in. Een deel van deze huishoudelijk werkers heeft geen verblijfspapieren of werkvergunning en dat maakt hun strijd nog gecompliceerder dan die van hun collega schoonmakers. In de loop der jaren is de groep georganiseerde domestic workers gestaag gegroeid en krachtiger geworden, en de laatste tijd treden ze steeds vaker openlijk buiten. Overigens is niet illegaliteit hun hoofdthema, maar de strijd voor gelijke rechten voor alle arbeiders. Dat schept direct ook een basis voor een gezamenlijke strijd en een breder draagvlak. Domestic workers doen steeds mee aan de acties van de andere schoonmakers.

Doorbraak en de organizing-campagnes van de FNV

Doorbraak is om uiteenlopende redenen bijzonder geïnteresseerd in en betrokken bij de strijd en de methoden van het organiseren van de schoonmakers. In de eerste plaats vinden we het als vanzelfsprekend belangrijk om solidair te zijn met de strijd van de mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Het bijzondere aan de schoonmakers is dat ze zichzelf hebben weten te organiseren, ondanks hun vaak extreem geflexibiliseerde werkomstandigheden, veel intimidaties en zeer lage lonen. Bovendien gaat het om arbeiders uit alle mogelijke windstreken, met de bijkomende taalproblemen en problemen met verblijfsvergunningen. Tot slot is een flink deel van de schoonmakers vrouw, en vrouwen worden nog steeds overal in de samenleving achtergesteld – niet in het minst op de werkvloer. Als links zichzelf serieus wil blijven nemen, moet ze de strijd van deze mensen steunen. Daarnaast scheppen deze campagnes mogelijkheden om kennis te maken met dit deel van de Nederlandse bevolking waarmee links traditioneel weinig contact heeft, en dat nu een voorbeeld van strijdbaarheid kan zijn voor ons allemaal.

In de tweede plaats wil Doorbraak graag de progressieve krachten binnen de bond steunen. Vakbonden zijn immers heel belangrijke organisaties. In een kapitalistische maatschappij is het overgrote deel van de mensen in loondienst, en zonder vakbonden zouden ze elk voor zich overgeleverd zijn aan de grillen van hun bazen. Vakbonden zorgen ervoor dat er collectief gestreden en onderhandeld kan worden over de arbeidsomstandigheden en de hoogte van de lonen. Eendracht maakt macht. Maar tegelijk zijn de Nederlandse vakbonden niet zoals Doorbraak tegen het kapitalisme. De grote Nederlandse bonden maken gewoon deel uit van de kapitalistische structuren. Ze zijn een onmisbaar onderdeel van de moderne kapitalistische economieën. De Nederlandse bonden functioneren als een soort personeelsbeheer van de BV Nederland door loonarbeiders te integreren in het systeem, en hun klachten te kanaliseren tot ‘realistische’ eisen. En daarover kan de vakbondstop dan netjes volgens het poldermodel onderhandelen met de bazen.

Net als de sociaaldemocratie, zijn vakbonden ervoor om de scherpe kantjes af te vijlen van de kapitalistische uitbuiting, en tevens van eventueel verzet tegen die uitbuiting. Dat kan doordat vakbonden een bureaucratische top-down structuur kennen. De meeste leden hebben daar weinig moeite mee en lijken weinig behoefte te hebben aan een collectieve strijdpraktijk. Zij laten het bondswerk liever over aan professionele bestuurders, waar ze aan kunnen kloppen voor individuele belangenbehartiging. De bonden zijn wat dat betreft gewoon een afspiegeling van de rest van de maatschappij met zijn verregaande verrechtsing en individualisering.

Doorbraak ziet de bonden daarom als een enorm strijdterrein dat de meeste linkse activisten veel te lang rechts hebben laten liggen. Onder invloed van de arbeidsstrijd worden de vakbonden soms wat linkser en dan weer wat rechtser. Het verloop van die ontwikkeling heeft een enorme invloed op de samenleving. Alleen daarom al is het belangrijk dat activisten zich hier mee bezig houden. Doorbraak wil dat doen door de strijd van de organizers te steunen. Die proberen namelijk niet alleen de onderkant van de arbeidsmarkt te organiseren, maar vormen tegelijk ook een nieuwe inspirerende kracht binnen de bond zelf. De nog kleine groep strijdbare en sympathieke organizers ondermijnt heel voorzichtig de traditionele witte oudere mannenmacht binnen de bonden. En dat is een stapje richting linksere en meer strijdbare bonden.

De derde reden voor Doorbraak om betrokken te zijn bij de strijd van de schoonmakers, is om ervan te leren. Want links is er weliswaar goed in om de vinger op de zere plekken te leggen, maar grotere groepen mensen organiseren om collectief veranderingen af te dwingen, daar komt het nog maar zelden van in Nederland. Dat is waarschijnlijk één van de belangrijkste redenen waardoor we in de loop der tijd steeds verder zijn gemarginaliseerd. Door te participeren in organizing-campagnes kunnen we veel kennis en vaardigheden opdoen. Vaardigheden die onmisbaar zijn als we mensen willen organiseren, zodat zij hun belangen en politieke verlangens kunnen verwezenlijken en strategische keuzen kunnen maken. In de praktijk betekent dat leren om onze eisen stap voor stap te radicaliseren, om effectief campagne te voeren en te werken richting politieke overwinningen. Dat heeft links hard nodig na jarenlang in het defensief te hebben gezeten. Elementen van de methoden van organizing kunnen de hele linkse beweging in de toekomst sterker maken omdat ze handvaten bieden waaraan het links nu ontbreekt.

Community-organizing in de praktijk

Het organizen kost de organizers en de schoonmakers veel tijd en energie. Een van de gevolgen daarvan is dat een aantal van de oorspronkelijke prioriteiten verschoven lijken. Een belangrijk onderdeel van de organizing-aanpak, het inbedden van de vakbondsstrijd in de hele gemeenschap en samenleving, lijkt zo sinds begin 2007 langzamerhand wat meer op de achtergrond geraakt. Hetzelfde verschijnsel zien we ook bij de oorspronkelijk brede campagne van en voor de domestic workers, die sinds kort overgestapt zijn van de AbvaKabo FNV naar FNV Bondgenoten.

Een aantal organisaties, waaronder Doorbraak, heeft daarom tijdens de schoonmakersstaking van voorjaar 2010 in Amsterdam het initiatief genomen tot de oprichting van een steuncomité. Daarmee begonnen we direct allerlei activiteiten te organiseren in nauw overleg met de schoonmakersvakbond. De deelnemende organisaties hadden allen tezamen maar een doel, en dat was het steunen van de strijd van de schoonmakers. Dat bleek goed te gaan. Mensen van allerlei pluimage konden prima praktisch samenwerken, de sfeer was heel goed en onderlinge politieke machtsspelletjes bleven dan ook uit. Er werd actie gevoerd, gemobiliseerd via de eigen media en nieuwe groepen werden bij de strijd betrokken. Het waren misschien slechts speldenprikken, maar deze deelname aan de strijd maakte wel dat de bazen wellicht het idee kregen dat het allemaal nog veel groter kon worden. Het comité is inmiddels omgedoopt tot het Steuncomité Sociale Strijd, en zet in op het organiseren van concrete maatschappelijke solidariteit met allerlei vormen van arbeidersstrijd in Amsterdam, liefst die van onderop.

Doorbraak is momenteel in diverse andere steden ook bezig om lokale structuren op te bouwen tegen de bezuinigingen. In Leiden werken we bijvoorbeeld sinds de zomer van 2010 aan een breed platform. Bewust proberen we daarbij elementen van het organizen te integreren in onze actiepraktijk. We richten ons in Leiden vooral op mensen van buiten de actiescene, mensen die concreet getroffen worden door de huidige aanval op de onderkant van de samenleving. Het gaat met name om uitkeringsgerechtigden, studenten, huurders, ouderen, migranten, ambtenaren, en mensen in de zorg. Voorlopig zal waarschijnlijk slechts een kleine minderheid daarvan in actie willen komen. Het streven is dus om die minderheid te doen groeien. In eerste instantie willen we ons daarbij richten op de mensen die boos zijn vanwege de bezuinigingen door de overheid, maar het ligt voor de hand om op den duur ook de strijd aan de onderkant van de arbeidsmarkt te steunen. De privatisering en flexibilisering hebben enorme gevolgen voor grotendeels dezelfde mensen die getroffen worden door de bezuinigingen, zoals bijvoorbeeld de schoonmakers en mensen bij de post. Het is voor een levensvatbare beweging belangrijk dat links zich niet krampachtig beperkt tot één themagebied, tot een kunstmatig losgemaakt deel uit het leven van de deelnemers.

Organizing kost, zoals gezegd, ontzettend veel tijd. Helaas hebben de meeste activisten dat tegenwoordig niet meer, want ze studeren, werken, of studeren én werken. Maar we kunnen wel proberen om te leren van de organizing-praktijken van de bonden, en om een aantal cruciale elementen over te nemen in onze actiepraktijk. Zo proberen we voorafgaand aan onze activiteiten goed in kaart te brengen om welke bezuinigingen het precies gaat, welke mensen er last van hebben, waar ze te vinden zijn, wie van de lokale beleidsmakers er mogelijk wat verandering in kunnen brengen en welke belangen zij hebben. Ook willen we onszelf veel bewuster dan voorheen concrete doelen stellen en steeds evalueren of we daadwerkelijk op de goede weg zijn. We willen zo voortdurend leren van de dingen die niet goed gaan. We willen ook beter nadenken over de boodschap die we willen overbrengen. Dat wil zeggen: niet in een keer met een radicaal-links verhaal komen, maar ook weer niet zo braaf zijn dat mensen ons aanzien voor de zoveelste saaie politieke partij op stemmenjacht, of weer een ngo’tje dat zich ermee komt bemoeien zonder dat het ook maar iets oplevert. We beseffen heel goed dat breed gedragen protesten niet bij ons zullen beginnen, daar zijn we helaas te marginaal voor. Daarom moeten we goed rondkijken waar protesten opkomen en daar bij zijn. We willen niet namens anderen praten en niet teveel voorop lopen bij protesten, maar kleine stapjes nemen en de zaak langzaam laten groeien én escaleren, en iedereen motiveren om door te zetten. We willen vooral aansluiten bij lokale initiatieven en proberen die te koppelen aan landelijke protesten.

Ons doel is voorlopig beperkt tot het bij elkaar brengen van mensen en het bijdragen aan de opbouw van protest. Tegelijk zien we ons project ook als een experiment om te zien of we een nieuwe methode kunnen ontwikkelen van actievoeren. We gaan daarom proberen steeds te rapporteren over onze vorderingen en delen zo veel mogelijk onze ervaringen met elkaar. Het is een langdurig proces, dat ongetwijfeld zijn ups en downs zal kennen, en dat mogelijk pas op lange termijn iets zal opleveren. Maar we zijn vastberaden aan de slag gegaan.

Gesprekken

Het belangrijkste dat we de afgelopen tijd in Leiden gedaan hebben is het voeren van gesprekken met mensen uit allerlei kringen van studenten, it-ers, advocaten, vakbondsleden en -kaderleden, raadsleden, domestic workers, vluchtelingen, migranten, illegalen, werklozen, buurtwerkers, vrijwilligers, huurders, krakers, hulpverleners, maatschappelijk werkers, actievoerders, wetenschappers en religieuzen. Hoe je zulke gesprekken het best kunt aanpakken, is een leerproces op zich. We hebben voor onszelf een handboekje gemaakt met een lijstje aandachtspunten dat we regelmatig aanvullen en verbeteren. De mensen die we voor een gesprek benaderd hebben, zijn grofweg in te delen in twee categorieën. Aan de ene kant de sleutelfiguren die in het maatschappelijke middenveld zitten en ons meer inzicht kunnen geven over een bepaalde doelgroep, achterban of ontwikkeling. En aan de andere kant de mensen die zelf in de hoek zitten waar de klappen vallen en die mogelijk in verzet willen komen via zelforganisatie van onderop. We proberen de gesprekken, die meestal een tot anderhalf uur duren, een open, enthousiast en stimulerend karakter te geven. We proberen ons tegemoetkomend en nieuwsgierig op te stellen.

De sleutelfiguren zullen vooral over anderen praten, anderen die ze vertegenwoordigen en die ze kennen. Het gaat meestal om bestuurders of mensen uit het maatschappelijk middenveld die niet snel in actie hoeven te komen voor de eigen belangen. Ze zitten immers niet in de onderklasse. Dat bepaalt natuurlijk het verloop van onze gesprekken. Van hen willen we vooral weten of ze mensen kennen die door de bezuinigingen getroffen worden. Wie zijn dat? Om welke groepen gaat het? Welke ontwikkelingen op het gebied van de crisis en de bezuinigingen verwachten ze? Hoe zal dat onze stad gaan treffen? Wat zullen de gemeente en andere organisaties gaan doen? Kennen ze mensen en organisaties van wie ze verwachten dat die mogelijk in actie zullen komen? Het gaat ons erom zoveel mogelijk concrete namen en contactgegevens van mensen en organisaties te verkrijgen, met name voor volgende gesprekken.

De mensen uit de tweede categorie zullen eerder praten over hun eigen belangen en hun positie, evenals die van lotgenoten, van mensen om hen heen. Dat hoeft natuurlijk niet te betekenen dat het om ongeorganiseerden gaat: veel mensen zijn wel degelijk lid van een vakbond, politieke partij, vereniging of kerkgenootschap, maar dan meestal niet als kaderlid. Zij vertegenwoordigen dus niet meteen anderen, maar kunnen vaak wel goed vertellen over de problemen waar zijzelf en anderen mee te maken hebben, of die ze zien aankomen. Ze doen immers op veel plaatsen ervaringen op: thuis, in de buurt, op het werk, op school of in een vereniging. Bij deze mensen gaat het voor ons niet alleen om het inwinnen van informatie, maar ook om het winnen van vertrouwen. We willen hen betrekken bij onze strijd. We leggen hen daarom tijdens de gesprekken uit wat we van plan zijn. Reageren ze daar enthousiast op, dan nodigen we hen uit om deel te nemen aan het crisisplatform. Reageren ze aarzelend, cynisch, of moedeloos, dan proberen we hen te motiveren, en in ieder geval af te spreken om contact te houden.

We proberen dus contacten op te bouwen met mensen uit heel diverse hoeken en gaten van de stad, en aan te sluiten bij hun beleving. Daarom vinden we het van groot belang geen standaardverhaaltje af te draaien, maar om goed naar hen te luisteren. We willen immers weten wat er echt leeft en gebeurt. Dat betekent een afscheid van het automatische ‘ons kent ons’-sfeertje in de linkse beweging. Veel mensen zijn wantrouwend tegenover links, en dat is best begrijpelijk gezien het langdurige neo-liberale beleid van veel linkse partijen. Denk bijvoorbeeld aan Paars. We benadrukken daarom steevast dat we geen partij zijn, principieel van onderop werken en dat we zelf ook op allerlei manieren last hebben van die bezuinigingen. We zijn geen politici, maatschappelijk werkers of klantmanagers, maar net als zijzelf werklozen, studenten en werknemers in allerlei sectoren. Wij zijn lotgenoten, en als zij dat ook willen: bondgenoten.

We proberen aan het einde van een gesprek altijd een duidelijke afspraak te maken om contact te houden. En na afloop maken we voor onszelf een verslag met daarin de zakelijke feiten, maar ook onze inschattingen of en hoe we verder kunnen met die persoon. Was het een gemotiveerde en energieke kartrekker, iemand die zo mee wil doen, of iemand die eerst wat meer gemotiveerd zou moeten raken? Natuurlijk zijn er daarnaast ook passieve, moedeloze en ongeïnspireerde mensen. In theorie zijn er zelfs mensen die ons zouden kunnen gaan tegenwerken, maar in de praktijk zijn we er nog geen tegengekomen. De informatie die naar voren komt uit de gesprekken over wat er in de stad gebeurt en mogelijk staat te gebeuren, proberen we samen te brengen met gegevens uit andere bronnen, zoals bijvoorbeeld gemeenteraadsstukken, de media en beschikbare gemeentelijke en landelijke statistieken. Echt diepgaand gaan we zaken pas analyseren als er in een bepaalde sector, wijk of groep protest opkomt. Wat we doen moet immers praktisch nut hebben.

We hebben samen met een aantal mensen die we gesproken hebben een begin gemaakt met de oprichting van het eerder genoemde lokale platform tegen de bezuinigingen. De bedoeling is dat het platform op de lange termijn breed gedragen gaat worden, maar een scherpe insteek behoudt. Het belangrijkste is dat mensen bij elkaar komen, elkaar leren kennen, gemeenschappelijke belangen herkennen en elkaar motiveren. Teleurstelling en moedeloosheid moeten worden omgezet in energie en actie. We willen immers empowerment van de onderkant van de lokale gemeenschap. Het is onontkoombaar dat Doorbraak in dat platform de eerste tijd nog erg veel invloed zal hebben, maar we streven naar een horizontaal en basisdemocratisch overleg. De bedoeling is dat zoveel mogelijk mensen meedoen. Het liefst zien we dat alle deelnemers iedere keer een nieuw persoon meenemen. We staan open voor iedereen. Maar we willen liever geen raadsleden erbij van partijen die de stad meebesturen, en die dus ook wegbezuinigen, want dat tast de geloofwaardigheid van het platform aan.

Op de bijeenkomsten van het platform delen we onderling informatie over de ontwikkelingen in de stad, en praten we erover hoe we kunnen ingrijpen. Per keer bespreken we een strijdthema: onderwijs, uitkeringen, wonen, maar ook waar en bij wie het geld dan wél zit. Protesten zullen vanwege de draconische bezuinigingen sowieso wel ontstaan, daar zijn we zeker van. Als platform en als Doorbraak zijn we nog te klein om succesvol het initiatief te nemen tot zulke protesten. Wel kunnen we opkomende protesten concreet ondersteunen. We zouden in goed overleg met de initiatiefnemers ook solidariteitsacties kunnen organiseren, waarbij we in eerste instantie denken aan laagdrempelige acties als protestbrieven, petities, flyers, stickers, posters, ingezonden stukken, spandoeken, en allerlei ludieke prikacties. Het moeten acties met een korte voorbereidingstijd en een hoog publiciteitsgehalte zijn. Maar de bedoeling is vooral om samen met alle leden van het platform naar door anderen georganiseerde protesten toe te gaan en daar actief contacten te leggen en praktische solidariteit te bieden, in de hoop dat mensen die we zo leren kennen in de toekomst mee willen doen aan protesten van andere groepen in de stad. Zo proberen we via het platform een brede protestcultuur in de stad te stimuleren en te ontwikkelen, zonder zelf direct het initiatief te nemen tot allerlei protesten.

Dat er ook landelijk protest georganiseerd wordt, is erg belangrijk om mensen lokaal te kunnen mobiliseren. Het gevoel onderdeel te zijn van iets groters, en niet slechts met zo’n klein groepje lokaal te moeten opboksen tegen de massale bezuinigingen, kan bij twijfelaars de doorslag geven om toch mee te doen aan het platform. Daarnaast vinden we het belangrijk om allemaal samen naar landelijke acties te gaan, want de grote beslissingen worden natuurlijk landelijk genomen. Samen reizen en samen demonstraties meemaken schept een band. Daarom doen we als Doorbraak ook actief mee aan landelijke samenwerkingsverbanden als Rekening Retour en het anti-kapitalistische 1 mei-comité.

Het beleid wordt landelijk vormgegeven, maar voor een flink deel lokaal uitgevoerd. Ook daarom bouwen we eerst aan lokale strijdorganisaties die heldere eisen formuleren en op concrete punten druk uitoefenen op de plaatselijke overheid. De bedoeling is dat die lokale confrontaties op den duur landelijk gekoppeld raken. Maar wat we niet willen, is met een blauwdruk komen voor de strijd van morgen. We willen gaandeweg, stap voor stap, samen met de mensen die meedoen strijd leveren en een beweging opbouwen.

Eric Krebbers
Voorjaar 2011

Meer over Doorbraak en organizen lees je in de brochure “Zet de wereld op z’n kop, organiseer van onderop“.