Parallellen tussen de Armeense Genocide en de Shoah

Het Duitse en Turkse leger werkten nauw samen tijdens de Eerste Wereldoorlog.

Een toespraak van de journalist Thomas Rammerstorfer op 23 april 2015 in de Oostenrijkse stad Wels, bij de herdenking van de slachtoffers van de dodenmarsen van Hongaarse Joden in 1945 en de genocide op de Armeniërs in 1915.

Dames en heren,

Namens het Wels Initiatief tegen Fascisme wil ik u van harte welkom heten bij de herdenking van de slachtoffers van de dodenmarsen van Hongaarse joden in 1945 en de genocide op de Armeniërs in 1915.

In het voorjaar van 1945 werden de Hongaarse Joden op dodenmarsen dwars door de toenmalige “Ostmark” naar het concentratiekamp Gunskirchen gejaagd, onder andere via Thalheim en Wels. Duizenden stierven tijdens of als gevolg van de deportatie.

Op 24 april 1915 begon de genocide op Armeniërs en andere christelijke minderheden met een arrestatiegolf in het toenmalige Ottomaanse Rijk. De meerderheid van de slachtoffers stierf tijdens de dodenmarsen in de woestijn van het huidige Syrië.

Twee historische gebeurtenissen die, ondanks alle verschillen in tijd en geografische locatie, veel parallellen vertonen. In beide gevallen werd een bevolkingsgroep herhaaldelijk verantwoordelijk gemaakt voor crisissen en nederlagen, beschuldigd van verraad en samenzwering, totdat de racistische vooroordelen uiteindelijk uitmondden in genocidale razernij. Daarom willen we de gebeurtenissen dit jaar samen herdenken.

Op 20 april organiseren Nor Zartonk Nederland en Doorbraak in Nijmegen de bijeenkomst “Is de Armeense genocide geschiedenis?” met twee linkse Armeens-Turkse sprekers.

Op 22 augustus 1939 vroeg Adolf Hitler: “Wie spreekt er vandaag de dag nog over de Armeniërs?”. Enkele dagen later zouden de nazi’s Polen binnenvallen en zouden de plannen voor de industriële massavernietiging van het Europese Jodendom vorm krijgen. Hitler was op de hoogte van de genocide op de Armeniërs, hij voerde gesprekken over dit onderwerp met ambtenaren die toen in die regio actief waren. De genocide was zonder gevolgen gebleven: de daders waren meestal ongestraft ontsnapt, de slachtoffers waren nooit schadeloos gesteld. Het vergeten maakte herhaling mogelijk, althans volgens de immorele normen van de nazi’s. Ze leverden hun actieve bijdrage aan het vergeten: Franz Werfel’s boek “De veertig dagen van de Musa Dagh”, dat de tragedie van het Armeense volk – zoals Werfel het noemde – “wil terughalen uit het dodenrijk van alles dat vergeten is”, werd in nazi-Duitsland verboden en verbrand.

Waarom de Armeniërs? Waarom de Joden?

Deze vragen rijzen onvermijdelijk op. Vreemdelingenhaat en vooroordelen zijn gericht tegen veel etnische en religieuze groepen, maar alleen in de meest zeldzame gevallen leiden ze tot genocide. Ik wil proberen een antwoord te vinden.

Net als Joden in veel Europese landen werden Armeniërs en andere leden van de christelijke minderheid in Turkije uit veel beroepen geweerd. Een loopbaan als ambtenaar of officier was niet toegestaan. In verhouding tot de totale bevolking was een relatief groot deel hierdoor actief in de handel en het bankwezen, waar destijds door moslims op werd neergekeken. In tijden van crisis, en het Ottomaanse Rijk was in de laatste decennia van zijn bestaan altijd in tijden van crisis, was de Armeense bevolking een bijna perfecte zondebok.

Antisemitische en anti-Armeense stereotypen leken en lijken nog steeds frappant veel op elkaar. Racistische fakkeldragers creëerden het beeld van een gulzig, sluw volk dat met buitenlandse mogendheden samenspant en zich verzet tegen het vaderland. Een volk dat ook eens een zekere affiniteit had met democratische, liberale of zelfs revolutionaire en socialistische ideeën – zoals veel achtergestelde minderheden in die tijd.

“De Armeniër is, net als de Jood, buiten zijn vaderland een parasiet, die de gezondheid van het andere land waarin hij zich heeft gevestigd, opzuigt”, constateerde de Duitse generaal Fritz Bronsart von Schellendorf.

Net als de Armeniërs werden de Joden niet het slachtoffer van een racisme jegens vermeend dommere of minderwaardige mensen. Zij werden juist beschuldigd van een bijzondere intelligentie, een kwaadaardige vorm van intelligentie die ze altijd alleen voor hun eigen gewin zouden gebruiken.

Al in de negentiende eeuw kwamen tienduizenden Armeniërs tijdens pogroms om het leven. Hun bureaucratisch georganiseerde vernietiging zou in 1915 beginnen. Kort daarvoor hadden in het Ottomaanse Rijk de turanisten de macht overgenomen, een ultra-nationalistische, racistische beweging. Hun ideologische nakomelingen zijn nu bekend en actief als “Grijze Wolven”.

In de onrust van de Eerste Wereldoorlog, toen het Ottomaanse Rijk zij aan zij met Oostenrijk-Hongarije en Duitsland vocht, zagen de turanisten een kans om hun plannen te realiseren: een groot-Turks rijk, gezuiverd van etnische minderheden. Vooral in het oosten was het streven om de Turkse volkeren van de Kaukasus en verder te verenigen. Met de vernietiging van de Armeniërs wilde men dit geografische en bevolkingspolitieke doel dichterbij brengen. Daarnaast had de vernietiging simpelweg materiële voordelen: het gestolen bezit van ongeveer twee miljoen mensen moest het Turkse volk helpen de gevolgen van oorlog en crisis te boven te komen – nog een parallel aan de Shoah, waar de buit de Duitse bevolking hielp de oorlog door te komen.

Het aantal doden is vandaag de dag nog steeds omstreden: sommige bronnen spreken van honderdduizenden, andere van wel twee miljoen. Er waren toen ook “rechtvaardigen”: een hele reeks Turks-islamitische wethouders en provinciale gouverneurs werd afgezet of zelfs vermoord wegens hun weigering om deel te nemen aan de genocide. Het Duitse leger stond de moordenaars echter wel bij en nam deel aan het uitroeien van hun christelijke geloofsbroeders. Bondgenoot Oostenrijk-Hongarije zweeg uit alliantietechnische overwegingen.

Kobane, Dair az-Zaur, Al Rakka: het waren tussenstations op de Armeense lijdensweg door de woestijn, naar het niets, waar degenen die de dodenmarsen overleefden hun einde vonden. Honderd jaar later is in deze killing fields de zogenaamde Islamitische Staat aan de macht, die op zijn beurt de christelijke en vele andere minderheden met moorddadige haat vervolgt. Dat gebeurt nu, vandaag de dag.

Daarmee zijn we in het hier en nu aangekomen, waarmee ik wil afsluiten. Het moet ons laten zien dat het absoluut niet genoeg is om te herdenken, en dat het doden nog niet voorbij is. In sommige delen van de wereld kunnen leden van de Armeense minderheid niet in vrede en veiligheid leven; net als de Joden, die nog steeds het doelwit zijn van racistische en religieuze fanatici.

Maar als iemand vraagt: “wie heeft het vandaag de dag nog over de Armeniërs?”, kan men zeggen: “wij!” En we zullen het over hen blijven hebben tot de functionarissen van de Turkse Republiek een verzoeningsproces op gang brengen en hun historische verantwoordelijkheid erkennen. Als inwoner van een land dat decennialang zijn medeverantwoordelijkheid voor de uitroeiing van Joden heeft ontkend, weet ik dat het lang kan duren, maar op een gegeven moment zal het zeker lukken.

Dank u wel.

Thomas Rammerstorfer

Dit is een vertaling door Gerard Zijlstra van het artikel “Rede bei der Gedenkfeier für die Opfer der Todesmärsche ungarischer Juden 1945 und des Genozids an den ArmenierInnen 1915 am 23. April 2015 in Wels” dat eerder verscheen op de zeer informatieve website van Rammerstorfer. Hij heeft daar de afgelopen jaren veel gepubliceerd over Turks extreem-rechts in Oostenrijk.

Noot van de vertaler: Soms gaat Rammerstorfer mijns inziens net iets te veel mee met de taal van de onderdrukkers. “Volkeren” als zodanig bestaan natuurlijk niet (het zijn nationalistische constructies) en ook zijn de Joden en Armeniërs uiteindelijk niet vernietigd, zoals hij soms wel lijkt te suggereren, zoals bijvoorbeeld in de laatste zin. We hadden aanhalingstekens om die begrippen kunnen zetten, maar wilden liever toch dicht bij het origineel blijven.

Vriendschap.