Praatjesmaker: Jah, maar dat mag ik niet zeggen
“Ik vind dat ze allemaal straatterroristen zijn. Buitenlanders die netjes werken, heb ik geen moeite mee. Maar ik vind dat die straatterroristen het land uitgezet moeten worden. Jah… maar dat mag ik niet zeggen.” Waarom zeggen veel mensen toch alles wat ze denken, om er vervolgens nog even achter te plakken: “Jah… maar dat mag ik niet zeggen”? Dat komt omdat de kracht van het verhaal juist in die laatste zin zit: “Jah… maar dat mag ik niet zeggen”. Deze zeer simpel klinkende zin is eigenlijk erg diep en filosofisch. We zouden ons in elk woord moeten verdiepen, zodat het geheel duidelijk wordt.
Jah. Dit woord kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden. De spreker lijkt zijn voorgaande zinnen te willen benadrukken: “Je hoort het goed, dat heb ik gezegd. Want ik heb schijt aan jullie”. Maar je zou het ook andersom kunnen zien, namelijk: “Want jullie hebben schijt aan mij”. We zouden het eerder moeten zien als een en/of-situatie. Een andere interpretatie is dat de spreker hiermee zegt: “Ik ben logisch en alles wat jullie nu gaan zeggen is onlogisch”. Het gaat dan niet om een tweestrijd, maar om de derden, namelijk het publiek. “Jah” is meer bedoeld voor het publiek: “Ik heb gelijk en zij hebben ongelijk”.
Maar. Dit is een tegenstelling. Hiermee bedoelt de spreker: ik ben in tegenstelling tot jullie zus en zo. Ik ben anders dan jullie. En dat zus en zo en anders is contextgevoelig. Wat wil het publiek horen, hoe krijg ik het publiek zo ver dat ze achter mij gaan staan. De spreker benadrukt dat het op deze manier niet werkt, en dat hij het anders gaat doen. Hij is anders, en de rest is allemaal hetzelfde. Bij de anderen werkt het niet, bij hem gaat het wel werken.
Dat. In dit geval verwijst dit woord naar al het voorafgaande dat gezegd is. Dat klopt eigenlijk niet, omdat het onwaar is. Want niet alles dat gezegd is, mag niet niet gezegd worden. Hiermee wekt de spreker de indruk dat hij niets mag zeggen en dat alles wat hij zegt eigenlijk niet hoort. Dat anderen dus eigenlijk vinden dat hij er niet bij hoort en dat iedereen tegen hem is, dat iedereen een vijand van hem is. Op deze manier heeft de spreker dus geen vrienden en hij vraagt indirect aan het publiek: “Willen jullie mijn vriend worden?”.
Mag. Dat woord bepaalt hier de machtposities. Ik mag dat niet. Dus jullie bepalen dat ik dat niet mag. Jullie zijn diegenen die alles bepalen. Jullie hebben meer macht dan ik. Ik zit in een underdogpositie. Daarnaast zegt de spreker ook: hoewel ik in een underdogpositie zit en jullie de macht hebben, heb ik het toch allemaal gezegd. Dus ik heb lef. Ik durf alles. Ik ben nergens bang voor. Ik doe het gewoon. Ik ben sterk. Dit is ook bedoeld voor het publiek. “Kijk en zie: ik ben niet bang, zie mijn spierballen. Ik ben sterk en laat me niet zomaar aan de kant zetten. Precies wat jullie nodig hebben”.
Ik. Hiermee zet de spreker zichzelf centraal. Ik doe dit. Zie mij. Ik ben degene die het voor elkaar gaat krijgen. De spreker zegt eigenlijk dat niets hem boeit en dat het alleen maar gaat om hem. Alles draait om hem. Hij kan doen wat hij wil. Hij heeft zelfs schijt aan de mensen die achter hem staan. Die worden misbruikt zodat hij er beter op kan worden. Vrienden heeft hij niet. Slechts netwerken.
Niet. Hiermee creëert de spreker een negatieve sfeer. Hij wil dat mensen boos blijven. Niet lachen. Altijd het negatieve zien en dat benadrukken, zodat hij ermee kan spelen. Dit niet, dat niet, alles is niet. Het gaat fout. Het gaat slecht. Het is nooit wel. Het is altijd niet.
Zeggen. Met dit laatste woord wil de spreker zeggen dat hij veel zegt. Hier heeft de spreker behoefte aan, omdat hij eigenlijk veel praat, maar niets zegt. Dus moet benadrukt worden dat hij wel wat zegt. In werkelijkheid zegt hij niets. En dat weet hij ook. Maar hij denkt dan: “Jah… maar dat mag ik… niet zeggen”.
Emek Egeli