Praatjesmaker: Van bonus tot luier
De rechtse elite: “Deze crisis moeten we goed misbruiken. We moeten meer geld stoppen in onszelf, hogere bonussen. Daarom moeten de winstbelastingen van bedrijven omlaag, we moeten doorgaan met de hypotheekrenteaftrek, we moeten het geld geven aan de mensen die een huis van tien miljoen kopen. En onder het mom van eigen verantwoordelijkheid moeten we minder geld stoppen in zorg, onderwijs en armoede.”
De voorzitter van de Raad van Bestuur van een zorginstelling: “We krijgen nu minder geld van Den Haag. Ikzelf verdien ongeveer driehonderdduizend per jaar. In deze tijden van crisis heb ik maar vier procent loonsverhoging, normaal zit ik tegen de acht á tien procent aan. Dat heb ik ook nodig. Maar ja, het is nu crisis. En omdat we minder geld krijgen, moet de bedrijfsvoering ook anders. We moeten efficiënter werken. Dat houdt in: met minder mensen hetzelfde werk doen. We hebben nieuwe topmanagers aangenomen die de opdracht hebben gekregen om efficiënter te werken. En dat gaat erg goed.”
De topmanager van een zorginstelling: “Als ik zie waar ik nu ben, dan kan ik zeker concluderen dat ik goed carrière heb gemaakt. Mijn leeftijdsgenoten hebben het bij lange na niet zo ver geschopt als ik. Ik ben in diverse bedrijven manager geweest. Ik zag dat ze gingen bezuinigen bij de zorginstellingen en dat ze daar managers nodig hadden om dat in goede banen te leiden. Die kans heb ik gegrepen. Ik heb natuurlijk ook ervaring met bedrijven die efficiënter wilden worden. Nu heb ik de verantwoordelijkheid voor tien verpleeghuizen. En het gaat steeds beter.”
De manager van een verpleeghuis: “Ja, bezuinigingen, hè? Niemand kan daar wat aan doen. We moeten het nu doen met veel minder geld. Ik zie dat het soms lastig wordt, af en toe komen er ook wel klachten bij mij binnen, dat de werkdruk te hoog is. Maar ja, ik zeg dan dat we moeten roeien met de riemen die we hebben. Meer kan ik ook niet doen. We hebben in dit verpleeghuis verschillende afdelingen, in elke afdeling hebben we verschillende soorten cliënten. De ene is dement, de andere heeft lichamelijke klachten. Afhankelijk van de ziekte van de cliënt krijgen we geld binnen, en daarmee moeten we het doen. Elke afdeling heeft een teammanager en die krijgen de opdracht van mij om het te doen met het geld dat ze krijgen. Als er weinig klachten komen van een afdeling, betekent dat dus dat de teammanager het goed doet.”
De teammanager van een afdeling van een verpleeghuis: “Vroeger had ik veel meer personeel op de werkvloer, nu kan dat niet meer. De bezetting is minimaal, en dat merken de zorgwerkers. Als alles goed gaat, is er niets aan de hand, maar als we één zieke hebben, dan zitten we al met onze handen in ons haar. Ook de bewoners merken dat. Ze worden onrustiger als ze zien dat het chaotisch is op de werkvloer. Maar ik heb ook slechts een beperkt budget. Wat moet ik dan?”
De zorgwerker: “Het ergste vind ik dat het allemaal ten koste gaat van de bewoners. Zij verdienen een veel betere zorg. Zij verdienen meer aandacht. Nu moeten we hup hup hup, snel snel snel. Snel uit bed halen, snel eten geven. Ik zou mijn eigen ouders nooit in dit verpleeghuis stoppen. De bewoners krijgen slechte zorg en nul komma nul aandacht, maar ook wij gaan helemaal kapot. Ik heb nu al lichamelijke klachten en moet wekelijks naar de fysio. Continu zijn ze bezig om te kijken hoe ze nog meer kunnen bezuinigen. Nu bezuinigen ze ook nog eens op voeding. Twee sneetjes brood per dag per bewoner, dat soort dingen. Dat kan toch niet. De grens is allang bereikt. We moeten echt iets doen. Deze bewoners verdienen veel beter.”
De leerling in een verpleeghuis: “Ik krijg helemaal geen begeleiding. Daar is geen tijd voor. Ik word gewoon ingeroosterd als volle kracht en ik moet het maar doen. Wat een hoge werkdruk. Als ik iets langer dan normaal aandacht besteed aan een bewoner, dan word ik raar aangekeken van: wat doe je nou, je weet toch dat daar geen tijd voor is. Maar daarom heb ik niet gekozen voor de zorg. En dit trek ik sowieso niet tot mijn zevenenzestigste. Ik ben al aan het uitkijken naar iets anders.”
Bewoner van een verpleeghuis: “Ik werd vanochtend vroeg wakker, wilde liefst gelijk uit bed, maar omdat er te weinig zusters zijn, hebben ze mij er pas om twaalf uur uit kunnen halen. Ik moest gelijk ontbijten en een uur later alweer lunchen. Dat kant-en-klare eten krijg ik ook al niet meer door mijn keel. Het wordt steeds erger. Daarna zat ik de hele dag samen met de andere bewoners in de huiskamer. We doen niets. We wachten allemaal op onze dood. Straks moeten we snel ons avondeten opeten en worden we weer in bed gestopt. Ik verlang altijd naar de wekelijkse douchedag, want dan krijgen we tenminste tien minuten aandacht. Toen ik hier net kwam wonen, vroeg ik de zusters soms wel eens om even met me te praten. Maar zij hebben het steeds drukker. Ik val hen maar niet lastig met mijn kleine probleempjes. Ik plas nog wel een keertje in mijn luier, zodat ze me niet naar de wc hoeven te begeleiden.”
Emek Egeli