Racisme in strips: Jommeke
In de strips van Jommeke duiken Afrikanen in een aantal hoedanigheden op. In de eerste plaats zijn dat bedienden van mensen die hij tijdens zijn avonturen ontmoet. In Prins Filiberke heeft Filiberke bijvoorbeeld zwarte bedienden. Ze dragen een oosters kostuum, met ontbloot bovenlijf, enorme rode lippen en gouden oorbellen. De ene bediende lacht zijn meester toe, terwijl hij hem koelte toewuift. Hij is dienstbaar en doet dat met schijnbaar gemak en voldoening. De andere bediende (rechts) lijkt in uiterlijke kenmerken veel op de eerste, maar het gelaat is ontdaan van persoonlijkheid. De tweede bediende is nog gespierder dan de eerste en staat op blote voeten. De dierlijkheid die hiermee uitgedrukt wordt is zo krachtig aangezet, dat je, als je vluchtig kijkt, je afvraagt of het nu een mens is, een aap of iets daartussen. Ook in “De zingende oorbellen” komt een zwarte bediende voor. Hier draagt de bediende eveneens een oosters kostuum, dit keer niet met een tulband, maar met een fez. Het is een kleine bediende die niet gespierd is en die eerder een kindslaaf lijkt uit te beelden. Wel draagt hij gouden oorringen en heeft hij opvallend groot aangezette lippen. Hij gedraagt zich gedienstig en toont zich dankbaar ten opzichte van zijn meester. In de klassieke stereotypering van de Afrikaanse man zijn er doorgaans twee archetypen: de ‘wilde Afrikaan’ en de ‘getemde Afrikaan’. Deze voorbeelden beelden de ‘getemde Afrikaan’ uit. Doordat ze door de blanke meester geknecht zijn, gedragen ze zich beschaafd, maar onder die vernislaag zijn ze nog wild. De kleding en het aangepaste gedrag beeldt de geslaagde knechting uit, het gespierde dierlijke lichaam beeldt de latent aanwezige wildheid uit.
Luther Zevenbergen in Racisme in strips: Jommeke (Dewereldmorgen)