Reddingsbootje voor afgewezen vluchtelingen “met toegevoegde waarde”?

Lek reddingsbootje voor afgewezen vluchtelingen en migranten met "toegevoegde waarde".
In uitzonderingsgevallen zou minister Gerd Leers van Immigratie en Asiel afgewezen “vreemdelingen” niet alleen alsnog verblijfsrecht moeten kunnen geven op grond van “schrijnendheid”, maar ook vanwege “het maatschappelijk belang”. En het lokale bestuur zou meer invloed moeten krijgen op de besluitvorming bij deze “discretionaire bevoegdheid”. Aldus een recent advies van de officiële Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ), die sommige illegaal gemaakten eventueel toch nog wil toelaten, voor zover ze zichzelf tenminste kunnen bedruipen en van nut zijn voor Nederland.

Net als zijn voorgangers krijgt ook Leers stapels verzoeken om individuele migranten en vluchtelingen alsnog verblijfsrecht te geven door gebruik te maken van zijn “discretionaire bevoegdheid”. Van tijd tot tijd komen scholieren, buurtbewoners, hulpverleners, maatschappelijke organisaties en lokale politici in actie voor iemand zonder verblijfsrecht, over wie ze zich om humanitaire redenen ontfermen. Recente voorbeelden daarvan zijn het Afghaanse meisje Sahar en de Angolese jongen Mauro. De overheid heeft er belang bij om dit soort onrust en onvrede zoveel mogelijk te kanaliseren. De protesten dienen liefst zo snel mogelijk te worden gesust en in de kiem gesmoord, voordat ze zich uitbreiden en de roep om een nieuwe ‘pardonregeling’ voor al lang in Nederland verblijvende “vreemdelingen” misschien luider gaat klinken. Tegen die achtergrond moet het ACVZ-advies worden beschouwd. De commissie wil aan de ene kant lokale bestuurders in individuele zaken van migranten en vluchtelingen een stem geven zonder ook daadwerkelijk te kunnen meebeslissen, en aan de andere kant de greep van de bestuurders op het leven van die migranten en vluchtelingen versterken, als ze eenmaal verblijfsrecht hebben gekregen.

“Hoewel er over het algemeen begrip is voor het restrictieve karakter van het vreemdelingenbeleid, wordt de toepassing ervan in individuele gevallen soms als onrechtvaardig ervaren”, stelt de ACVZ, in een poging om onder het vloerkleed te vegen dat het beleid over de hele linie stijf staat van het onrecht en zich al zeker 20 jaar kenmerkt door een structuur van uithongering, uitsluiting, opsluiting en uitzetting. “Het gaat dan vaak om vreemdelingen die door hun jarenlange verblijf geworteld zijn geraakt in en op vele manieren verbonden zijn met de lokale gemeenschap: als buurman, vriend, klas- of studiegenoot, collega, etc. Vaak wordt door hen die zich het lot van deze vreemdelingen aantrekken aangevoerd dat ze ‘het zo goed doen’ en dat ze een bijdrage (zouden kunnen) leveren aan de Nederlandse samenleving. Het besluit om aan deze vreemdelingen geen verblijf toe te staan of hun verblijf te beëindigen en de uitzettingsprocedure te starten, gaat niet zelden in tegen het rechtsgevoel van buurtbewoners, maatschappelijke organisaties en lokale bestuurders: ‘Dit kan toch niet waar zijn!’.” Het is helaas maar al te waar dat de deportatiemachine dag in dag uit op volle toeren draait. En het is gevaarlijk naïef of misleidend om de indruk te wekken dat het beleid ineens rechtvaardig wordt wanneer een paar afgewezen vluchtelingen alsnog verblijfsrecht krijgen.

Reddingsbootje

Het ACVZ-advies is doortrokken van een cynische survival of the fittest-argumentatie. Sommige afgewezen migranten en vluchtelingen zouden volgens de commissie toch nog verblijfsrecht behoren te krijgen, namelijk in het geval dat ze ondanks de illegalisering en uitsluiting voldoende “maatschappelijke dienstbaarheid” en “economische zelfredzaamheid” hebben laten zien. Want “deelname aan het maatschappelijk leven ondanks de beperkingen die het niet hebben van een geldige verblijfstitel met zich mee brengt, getuigt van doorzettingsvermogen en veerkracht. Dat vermogen zou hier in Nederland ten goede kunnen worden aangewend.” Daarbij gaat het “om de marktwaarde en verdiencapaciteit van de vreemdeling”, en om “het uitzicht op financiële onafhankelijkheid”. De “vreemdeling” die door de overheid volkomen rechteloos is gemaakt en wordt uitgerookt en opgejaagd, maar wel voldoende braaf is geweest, zich met eigen middelen staande heeft weten te houden en zich heeft ingezet voor “de lokale gemeenschap”, zo iemand wil de ACVZ best een aai over de bol geven. Die personen hebben namelijk “toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie en cultuur”. Met andere woorden: eerst gooit de staat de migranten en vluchtelingen in een kolkende zee, en vervolgens gaan overheidsdienaren op hun gemakje na wie op eigen kracht weet te ontsnappen aan de verdrinkingsdood. Wie dat voor elkaar krijgt, heeft zich “bruikbaar” genoeg getoond om de Nederlandse belangen te dienen, en mag alsnog uit het water worden gehesen en aan boord van een reddingsbootje worden gebracht.

Als die paar “vreemdelingen” zo een verblijfsvergunning hebben gekregen, dan doen lokale bestuurders er goed aan om in de gaten te houden of ze niet te veel profiteren van “onze” sociale voorzieningen, waarschuwt de commissie. Ze behoren immers niet in de watten te worden gelegd. Als ze eventueel toch een beroep dreigen te doen op “een uitkering die wordt gefinancierd uit de publieke middelen”, dan lijkt het de ACVZ verstandig dat de overheid haar financiële risico afwendt “door de kosten die hieruit voortvloeien te verhalen op private partijen”, bijvoorbeeld via “sponsorconstructies” of “garantverklaringen” van particulieren. Zo geeft de commissie inhoud aan het dogma van “de eigen verantwoordelijkheid”, dat het kabinet Bruin I door de strot van de bevolking duwt. De “onbruikbare” migranten en vluchtelingen moeten worden gedeporteerd. Degenen die volgens de staat voldoende nuttig blijken, mogen heel misschien blijven. Voorwaarde is wel dat ze zoveel mogelijk in hun eigen levensonderhoud voorzien. Aldus in het kort de keiharde politiek van migratiebeheersing, die bij de ACZV in goede handen lijkt.

Harry Westerink