Slavernij-instituut moet sluiten door afbraakbeleid van regering
Het slavernij-instituut NINSEE, de organisator van de jaarlijkse slavernijherdenking op 1 juli, ziet zich gedwongen om per 1 augustus 2012 de deuren te sluiten als gevolg van bezuinigingen door het kabinet Bruin I. Gelukkig heeft het centrum aangekondigd dat de jaarlijkse herdenking en het Keti koti-festival de komende jaren zullen doorgaan. Terwijl het NINSEE onder verantwoordelijkheid van Mark Rutte de nek is omgedraaid, komt de premier cynisch genoeg nog wel een praatje houden tijdens de aanstaande herdenking.
Het NINSEE werd voor 90 procent gefinancierd met subsidie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Zonder dat geld kan het instituut niet voortbestaan, zo laat het NINSEE weten in een bericht. Het centrum is het slachtoffer geworden van de bezuinigingswoede van Bruin I tegen veronderstelde “linkse hobby’s” als anti-racisme, kunst, welzijn, gezondheidszorg en sociale zekerheid. Het protest van de medewerkers en de samenwerkingspartners van NINSEE tegen de voorgenomen bezuiniging heeft helaas niet mogen baten. Eerdere harde toezeggingen van bewindslieden over het voortbestaan van het NINSEE werden door Bruin I van tafel geveegd.
In een reactie op de sluiting van NINSEE gaat de anti-koloniale publicist Sandew Hira in op de positie van het slavernij-instituut. “Het NINSEE is het resultaat van een compromis tussen een strijdbare zwarte gemeenschap en een blanke gemeenschap die moeizaam en stap-voor-stap zichzelf in de spiegel kijkt en ziet dat er een historisch probleem moet worden opgelost: het probleem van hoe om te gaan met een misdaad tegen de menselijkheid begaan door Nederlanders.” Volgens Hira gaf het NINSEE een grote impuls aan de slavernijherdenking op 1 juli en de Tula-herdenking op 17 augustus. Het centrum heeft “als een luis in de pels het niveau van de Nederlandse beschaving aangeklaagd”.
De bedroevende gang van zaken rond het NINSEE toont aan hoe het kan vergaan met non-profitorganisaties die financieel afhankelijk zijn van de overheid. Wie strijd levert tegen of onderzoek verricht naar racisme en kolonialisme, doet er goed aan om niet met handen en voeten gebonden te zijn aan de politieke koers die het kabinet inslaat. Volgens Hira had de financiering van het NINSEE “twee tegenstrijdige elementen. Aan de ene kant was het de beloning voor een jarenlange strijd voor erkenning van de erfenis van het slavernijverleden. Aan de andere kant was het een stok voor het disciplineren van nieuwe zwarte leiders.” Maar hij blijft optimistisch gestemd over de toekomst van het slavernijverleden: “NINSEE is dood, maar haar erfenis is springlevend.”
Harry Westerink