Stakingen en strijd van dwangarbeiders tijdens de aanleg van het Twentekanaal
‘Werkloze’ dwangarbeiders legden in de werkverschaffing in de jaren dertig menig bos, voetbalstadion (NEC) of kanaal aan. Henk Kleinhout heeft een zeer gedetailleerd boek geschreven over de ellendige situatie waarin arbeiders in de crisisjaren werkten aan het Twentekanaal (1930-1938): “Van dwangarbeid en hongerlonen”. Kleinhout schetst echter niet alleen de ellende van de werkverschaffing, maar ook de strijd die er gevoerd werd om verbeteringen af te dwingen. Met grote moed en solidariteit verzetten arbeiders aan het Twentekanaal zich telkens weer tegen aanvallen op hun karige loon en het machtsmisbruik van sommige leidinggevenden. Hoogtepunt van verzet was de maandenlange staking van tewerkgestelden aan het Twentekanaal in 1937.
De werkverschaffing werd voor vijfentwintig tot vijfenzeventig procent betaald door de rijksoverheid, en de gemeenten bepaalden welke werklozen ervoor in aanmerking kwamen. Toch werden sommige werklozen door de Rijksinspectie Werkverschaffing te Zwolle niet geapprecieerd: “Arbeiders die vanwege hun karakter of wegens andere eigenschappen als gevaarlijke personen moeten worden aangemerkt. Dergelijke personen kunnen, hetzij met voorbedachte rade, hetzij in driftbuien, handelingen verrichten die in hoge mate gevaarlijk zijn voor de verantwoordelijke werkbazen en opzichters, terwijl zij tevens op de geest in de werkverschaffing een zeer ongunstiger invloed plegen uit te oefenen.”
Zeer gedetailleerd beschrijft Kleinhout de complexe inkomensregelingen voor werklozen en in de werkverschaffing. Werklozen werden door gemeenten naar de werkverschaffing gestuurd, waar men onder bepaalde omstandigheden een iets hoger inkomen kon verdienen dan met steun van het Maatschappelijk Hulpbetoon, het laatste vangnet. Maar hoeveel je dan precies verdiende, hing af van allerlei regeltjes. De uurlonen waren afhankelijk van de prestatie per ploeg. Mannelijke arbeiders – over vrouwen in de werkverschaffing is niets bekend – die bekend waren met grondwerk konden bij het graven van het Twentekanaal gezamenlijk het hoogst beschikbare uurloon binnenhalen. Daarentegen verdienden arbeiders uit de textiel of kantoren vaak niet meer dan het minimale uurloon. Over de uitvoering en de berekening van het werk door de leidinggevenden ontstonden vele conflicten.
Strijdmethoden
De christelijke en sociaal-democratische (NVV) vakbonden deden weinig voor de dwangarbeiders aan het Twentekanaal. Zij zagen de werkverschaffing als een gunst; gecreëerde (niet productieve) arbeid waar werklozen iets meer konden verdienen dan ze in de laagste vormen van ondersteuning kregen. Zelfs het radicale NAS had moeite met acties. Niet omdat ze tegen verbeteringen en protest waren, maar omdat ze alleen mogelijkheden zagen om echt iets te bereiken als er in de hele werkverschaffing tegelijk zou worden gestaakt.
Acties kwamen onder andere van radicalen die zich in 1930 in de Roode Vakbonds Oppositie (RVO) verenigden om in te gaan tegen de verslagenheid en berusting die de crisis onder arbeiders veroorzaakte. In het communistische dagblad De Tribune had de RVO een platform voor haar berichten. De RVO was vanaf het begin van de aanleg van het Twentekanaal het actiefst en had in 1930 al succes met een grote staking in een paar werkverschaffingskampen. Toen was echter wel gebleken dat de strijdmethoden verbetering behoefden. In De Tribune van 23 september 1931 verscheen daarover een uitgebreid discussiestuk: “Richtlijnen in de werkloozen beweging – strijdmethoden in de zgn. werkverschaffing”.* De werkverschaffingskampen werden in het stuk – internationalistisch bewust – “Digoel-kampen” genoemd, naar de strafkampen waar Indonesische communisten en andere opstandelingen tussen 1928 en 1942 door Nederland werden vastgezet. Het stuk is nu ook nog de moeite waard om te lezen. Kleinhouts commentaar erop legt de vinger op de zere plek: “een praktische handleiding die er vanuit ging dat het nodige organisatietalent voorhanden was”. Zelf zou ik daaraan toevoegen dat er ook nogal wat moed en doorzettingsvermogen vereist was.
Misstanden
Al vanaf het begin gonsde het dat er werklozen bij het Twentekanaal zouden worden ingezet. Maar in 1930 begon de aanleg ervan met ‘gewone’ arbeiders. Al snel kwamen misstanden aan het licht in de pers: verschillen in beloning tussen 21 en 30 gulden per week voor hetzelfde werk, gevaarlijke arbeidsomstandigheden met een vijftienjarige dode tot gevolg en werkweken van zestig tot zeventig uur.
In 1931 staakten allerlei arbeiders uit onvrede over (de berekening van) de lonen. Maar deze ‘wilde’ staking werd gebroken met steun van het NVV en de gemeente Lochem. De RVO kwam in actie. Als “kernen van het nieuwe arbeidsfront van onderop” probeerden arbeiderscomités de werklozen die gemeenten als stakingbrekers wilden inzetten te mobiliseren om samen eisen te formuleren. Zo wilde RVO onder meer uurlonen uit de bouw-cao.
In september van datzelfde jaar staakten arbeiders in Zutphen tegen de beruchte baas Bleeker en dat ging er niet zachtzinnig aan toe. Op 15 september bekogelden stakers vanuit het struikgewas machinisten die toch naar het werk vertrokken en één kreeg daarbij ook nog een flink pak ransel. Inzet van de politie leidde tot rellen met delen van de bevolking die de staking steunden. Een maand later werd er nog steeds gestaakt en Bleeker zette vierentwintig werklozen uit Oss in, die in barakken moesten slapen zonder enige voorziening. Dat ging ook het NVV en de christelijke bonden te ver, maar toch is de staking die ook in 1932 nog voortduurde door gebrek aan inzet van de bonden, en door de inzet van werklozen als stakingbrekers, op niets uitgelopen.
Handmatig
De crisis duurde voort en de werkloosheid nam sterk toe. Eind 1932 werd er besloten om delen van het Twentekanaal niet meer mechanisch, maar handmatig, met inzet van werklozen, aan te leggen. Zo wilde men werkgelegenheid scheppen voor het toenemend aantal werklozen. Bezwaren van vakbonden en zelfs in enigermate van projectleider Wentholt van Rijkswaterstaat werden overruled. De kosten op het eerste tracé namen daardoor toe van 49 duizend gulden naar 142 duizend gulden. Zeven keer zoveel arbeiders waren er nodig op dat tracé en die konden daarmee net iets boven hun uitkering verdienen.
Tegen de erbarmelijke arbeidsomstandigheden kwamen nog datzelfde jaar protesten. Een loonsverlaging van 1,25 gulden leidde tot een spontane staking. Een groep van 170 mannen liep anderhalf uur naar de volgende groep, waar de politie probeerde te verhinderen dat ze contact maakten. Maar de meegebrachte en nog eens extra geslepen schoppen maakten een dusdanige indruk dat een delegatie van negen man toch tot de collega’s werd toegelaten, die daarop mee in staking gingen.
In Enschede bood NAS-propagandist Dirk Schilp steun aan, op voorwaarde dat de inzet zou worden: een staking aan het hele Twentekanaal. De succesvolle stakers vertrouwden echter liever op hun eigen gekozen leiding. Ze zetten in op de stop van de werkverschaffing in heel Twente en de omzetting naar productief werk met contractloon. Plus praktische verbeteringen op het werk. De Tribune was enthousiast en schreef dat de Communistische Partij Holland (CPH), de RVO en de Internationale Arbeiders Hulp (IAH) zoveel mogelijk moesten doen voor de staking. Maar na een week stopte de zo euforisch begonnen staking alweer. Mede doordat alle bonden, ook het NAS, de stakers bewogen om een terugkeerverklaring te tekenen. Op drie “raddraaiers” na konden alle stakers, nadat ze een herplaatsingsverzoek hadden ingediend, terug in de werkverschaffing.
Deze poging om zonder de bonden eendrachtig als arbeiders op te treden tegen de overheid had niet het beoogde succes. Er werden nog steeds geen contractlonen betaald. Maar er was wel een stevig signaal afgegeven en de 1,25 gulden loonsverlaging ging niet door, volgens De Tribune “uit angst voor deze door de arbeiders zelf geregisseerde actie”. Het ministerie werd nog strenger en drukte gemeenten op het hart om alleen nog steun in natura te geven aan stakers en bedreigers van voormannen. Zij werden uitgesloten van de werkverschaffing. In de samenleving bestond het idee dat de stakers lui waren en daarom uit de werkverschaffing wilden. Gelukkig konden ervaringsdeskundigen in kranten nog wel eens weerwoord bieden: ze wilden best aan het kanaal werken, maar dan voor normale contractlonen.
Vrouwenoproer
De klachten over het ontzettend zware werk en de karige en onduidelijke verdiensten bleven aanhouden, en de overheid moest er in 1933 op de een of andere manier op reageren. Klachten werden vanaf dat moment behandeld, maar alleen als ze waren ingediend door een vakbond. De vakbonden, inclusief het NAS, stelden een zogenaamde contactcommissie voor om de problemen op te lossen.
Toch waren er steeds weer stakingen en bedreigingen met geweld. Er vonden steeds meer schorsingen plaats, bijvoorbeeld vijftig man tegelijk nadat één voorman was mishandeld. Met name de arbeiders uit Lonneker stonden bij de leiding te boek als slecht werkende probleemmakers. Een literair weetje voor de liefhebber: de vader en ooms (actieve communisten) van de bekende schrijver Gerard van ’t Reve kwamen hier vandaan, aldus de CID-lijst met extreem-linkse personen van 1939.
De tegenreactie van de overheid op de vele strubbelingen was een stringent toelatingsbeleid tot de werkverschaffing. Mannen werden nu voorlopig toegelaten en pas bij gebleken juiste instelling echt toegelaten. Van rijkswege werden gemeenten verplicht geen “onevenwichtige en dubieuze figuren” meer naar de werkverschaffing te sturen. Ook werden toeslagen verboden, want die zouden een desastreuze invloed op de mentaliteit hebben. “Prestatiegerichte personen zijn altijd in staat”, aldus de inspectie, “het contractloon te verdienen”.
Volgens de gemeente Enschede lag echter een deel van de schuld aan de hoog oplopende conflicten aan de gebrekkige kwaliteit van de werkleiders in de werkverschaffing. Ook was de strenge verplichting om uitgeslotenen alleen nog in natura enige ondersteuning te geven niet altijd terecht, zo schreef B&W van Enschede aan de Rijksinspectie in Zwolle. Die mildheid werd wellicht ingegeven door een vrouwenoproer tegen armoede in Enschede. Nadat brieven van vrouwen aan gezagsdragers met daarin de vraag om hogere inkomens arrogant terzijde werden geschoven – “de bioscopen zitten nog aardig vol”, “er moet nu eenmaal bezuinigd worden, dames” – sloeg de vlam in de pan. Haal het geld maar “bij de Twentsche textielbaronnen met hun eigen vliegmachines”, reageerden de vrouwen. Op 4 oktober besloten vijfhonderd vrouwen van alle gezindten voor het gemeentehuis van Lonneker te gaan demonstreren tegen een huisuitzetting van een gezin waarvan de man uit de werkverschaffing was gezet. De politie sloeg er flink op los, maar de vrouwen lieten zich ook niet onbetuigd: “jullie willen een bloedbad, kom maar op!” “Ik zie nog een vrouw van de gereformeerde kerk voor me die een sabel [van de politie] voor haar knie zette en omboog”, vertelt een initiatiefneemster van de actie, G.Wisselo-Steenbergen, in het boek “Uit de schaduw van de mannen – vrouwenverzet 1930-1940”. Ze was de actie samen met haar schoondochter begonnen, eerst door de buurvrouw bij hun plannen te betrekken, en vervolgens door huis aan huis aan te bellen en zo een vergadering te organiseren. Daarna raakten andere buurten erbij betrokken en kwamen er zelfs vrouwen uit andere gemeenten bij. Ze zorgden dat in de leiding katholieke, protestantse en socialistische vrouwen zaten. “Wanneer we een vergadering uitschreven, zat het bomvol.”
“Verkeerde elementen”
Kleinhout beschrijft nog vele schrijnende en strijdbare conflicten, evenals spaarzame pogingen van linkse gemeentebesturen om via het aanschrijven van de rijksoverheid de situatie in de werkverschaffing wat minder erg te maken. In mei 1937 begon in Deventer een – naar het lijkt – georganiseerde staking in de werkverschaffing. Deventer moest honderd mensen leveren voor een zijtak van het kanaal. Die zou niet met staatsbedrijf Heidemij maar onder leiding van particuliere bedrijven – maar met werkverschaffing – aangelegd worden. De werkloosheid was over het hoogtepunt heen. Voor arbeiders die van de werkverschaffing waren uitgesloten leek het perspectief van pure armoede minder somber, omdat zij makkelijker werk zouden kunnen vinden.
De honderd Deventenaren lukte het na weken werken – en dus gewend raken aan het werk – nog steeds niet om de minimumbedragen te verdienen en ze gingen op 21 mei in staking. De inspectie had al snel het idee dat er zich “verkeerde elementen” onder de stakers bevonden. De contactcommissie wilde de klachten bekijken, maar adviseerde eerst weer aan het werk te gaan. De stakers hadden reeds een collectevergunning aangevraagd om de uitgeslotenen te kunnen ondersteunen. Op 10 juni sprak B&W van Deventer met de minister van Sociale Zaken, Slingenberg, en die bood aan dat de stakers op 14 juni weer aan het werk konden gaan. Normaal gesproken werden stakers in 1937 levenslang uitgesloten, zelfs van bijstand in natura. Deze ‘opening’ duidde op angst voor de staking. De vakbonden adviseerden om het aanbod aan te nemen, maar de stakers besloten anders. Tijdens een bijeenkomst met 350 belangstellenden besloten de stakers door te gaan.
Nu dreigde B&W ermee dat de stakers alleen nog op de Armenwet – op een houtje bijten – konden terugvallen als ze de volgende maandag niet aan het werk zouden gaan. Slechts drie man meldden zich. De gemeente riep vijftig nieuwe werklozen op, maar die weigerden eveneens. De regering probeerde met een trainingstoeslag de stakers te paaien, maar het werd een steeds principiëler conflict, waarbij stakingsleider J. Klavers overtuigend bleef uitleggen dat het minimumuurloon niet te behalen viel. Minister Slingenberg wilde nu keihard optreden; ook geen beroep meer op de Armenwet. Hij zette de gemeente onder druk door te dreigen subsidies uit het werklozenfonds in te trekken. Minister Romme, die midden in dit conflict Slingenberg opvolgde, zei dat de gemeente niet meer in contact mocht treden met de stakers. En die mochten ook niet meer collecteren.
De stakers rekenden voor dat er bij de particuliere bedrijven minder verdiend werd dan voorheen bij de Heidemij: 11,79 gulden. Van de vakbonden kregen de stakers nog steeds geen steun, integendeel. Staken kon volgens hen alleen resultaat boeken in het vrije bedrijf, bij productieve arbeid. Op 13 juli was er in zaal Sint Jozef een bomvolle bijeenkomst waar – volgens het politierapport – “veel stakers in revolutionaire sfeer spraken”. Het Volksdagblad (CPN) steunde de staking, evenals velen in Deventer. Door met iedere oproep van de gemeente een nieuw contingent werklozen naar het kanaal te sturen, steeg het aantal stakers. Zo’n tachtig procent weigerde immers te gaan. Dit baarde de gemeente natuurlijk zorgen, maar het NAS steunde deze staking juist met collectes in het land. In een brochure legden de stakers nog eens uit waar het op neerkwam: liever thuis met honger dan het hongerloon voor hard werken in de werkverschaffing. Zij wilden “in ons vrij Nederland verschoond blijven van zulk soort werkverschaffing”, die zelfs vergeleken werd met concentratiekampen “indien er prikkeldraad omheen gezet zou worden”. De stakers vreesden dat alle vierhonderdduizend werklozen zo het moeras in getrapt zouden worden. In zekere zin was het dus voor (groepen van) de stakers ook een politieke staking tegen de werkloosheidspolitiek van de regering, naast de directe noodzaak van de staking vanwege de opnieuw aangetoonde onhaalbaarheid om op dit tracé iets meer te verdienen dan de uitkering.
Het stakingscomité kwam ook met praktische voorstellen om het inkomen te verbeteren, zodat men weer aan het werk kon gaan. Een gematigde lokale Werkliedenvereniging pleitte de gemeente vrij van schuld, maar steunde de staking. Ook een neutrale ondernemer had vastgesteld dat het basisloon op dit tracé niet te halen viel.
De staking werd in Deventer breed ondersteund. Volgens De Nieuwe Fakkel (blad van de RSAP) van 31 juli telde het Plaatselijk Comité voor Solidariteit en Strijd (PCSS) vierduizend leden. NAS, RSAP en het Landelijke Comité voor Solidariteit en Strijd (LCSS) gingen met steunlijsten door het land. De CPN, inmiddels onder leiding van oud RVO-voorman Paul de Groot, zaaide twijfel over de (financiële) betrouwbaarheid van het LCSS (“een camouflage van de RSAP”). Deze berichten werden door de stakingsleiding (waarin ook drie leden van de SDAP zaten) zelf weersproken.
Eind augustus gaven nog steeds zowel de regering als de stakers geen duimbreed toe. Steeds meer zocht het stakingscomité steun in het land. Op een vooraf in De Nieuwe Fakkel afgebrande CPN-bijeenkomst in de RAI werd stakingsleider Klavers op het podium onthaald met De Internationale uit twaalfduizend kelen. Ondanks vele solidariteitsacties gingen de stakers na een half jaar toch maar weer aan het werk, aangezien de regering door niets te vermurwen was en de nood steeds hoger opliep. Op 11 oktober kwamen zo’n honderd Deventer arbeiders De Internationale zingend weer aan bij het kanaal.
Kritiekpunten
Kleinhout heeft ontzettend veel details opgedoken uit de (stads)archieven en kranten, hulde! Zo beschrijft hij ook veel (dodelijke) arbeidsongevallen aan het Kanaal. Zijn poging om de vele conflicten neutraal te beschrijven doet soms wat geforceerd aan. Te meer omdat zijn sympathie voor de tewerkgestelde arbeiders toch wel duidelijk is.
Klip en klaar toont Kleinhout dat de christelijke en sociaal-democratische vakbonden (stakende) arbeiders in de werkverschaffing in de kou lieten staan. Steun kwam van radicale organisaties. Storend is dat Kleinhout de verhoudingen tussen en in de radicale organisaties niet helemaal in de vingers heeft, of er anders naar kijkt dan ik. Zo noemt hij de groep die in 1926-1927 uit de CPH trad en die in 1929 de Revolutionair Socialistische Partij (RSP) stichtten “de rechterflank van de CPH”, terwijl zij zichzelf als “links-communisten” afscheidden. Elders noemt hij de RSP zelfs een radicale afsplitsing van de SDAP, wat feitelijk niet kan. Als het NAS aan de Deventer stakers in 1937 steun verleend, noemt hij het NAS “aan de CPN gelieerd”. Nota bene in 1937, op het dieptepunt van de stalinistische vervolging in Rusland van “trotskisten”, waar ook NAS-voorzitter Henk Sneevliet door de CPN ten onrechte voor werd versleten! Er waren waarschijnlijk nog steeds CPN-communisten lid van het NAS, maar het NAS zag destijds juist politiek het meeste in de door de CPN gehate RSAP waar Sneevliet voor actief was. De CPN verordonneerde haar leden het NAS te verlaten en oppositioneel lid van het NVV te worden.
Kleinhout vermeldt bij zijn beschrijvingen van de gebeurtenissen aan het Twentekanaal helaas weinig over strubbelingen binnen en tussen radicale organisaties die in de werkverschaffing actief waren. In het eerste en laatste deel van het boek bespreekt hij die wel, maar de keuze om de politieke lading van de gebeurtenissen te scheiden van de beschrijving ervan, met uitzondering van de Deventer staking, maakt het soms wat steriel. Hoe de radicale organisaties werkten, welke korte en lange termijn-strategie ze (ook tegen elkaar…) hadden, moet zijn weerslag gehad hebben op de actiebereidheid van de arbeiders. Niet omdat RVO/CPN en NAS/RSAP de arbeiders aan het Twentekanaal aan een touwtje hadden, bepaald niet, maar ze dachten na over actiemogelijkheden, en waren er vaak bij als er, meestal uit spontaan geuite frustratie, acties of andere conflicten uitbraken, aangezien leden van hen in de werkverschaffing werkten. Dit moeten heel wat arbeiders aan het kanaal geweten hebben.
Kleinhout vermeldt – op het vrouwenoproer in Enschede in 1933 na – bijna niets over strijd die buiten het Twentekanaal plaatsvond en die de (politiek bewuste) arbeiders aldaar wel zal hebben bezig gehouden en beïnvloed. Zo zal bijvoorbeeld het Jordaanoproer (1934) toch wel zijn besproken onder de arbeiders aan het kanaal en mogelijk zijn er mensen afgereisd naar Amsterdam om te helpen. Ook de grote textielstaking in Twente van 1932, waar de RVO en vooral het NAS een grote rol in speelden, moet impact hebben gehad op de arbeiders aan het Twentekanaal. Al was het maar doordat er na enige tijd ontslagen textielstakers in de werkverschaffing terecht kwamen. Hoe deze strijden besproken werden aan het Twentekanaal is moeilijk te achterhalen als daarover geen bronnen zijn, of niet meer in leven zijn. Maar zou daarover nergens iets zijn vastgelegd?
In andere publicaties over de werkverschaffing voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt niet of nauwelijks verhaald over de langdurigste staking van arbeiders in de werkverschaffing; die in Deventer in 1937. Kleinhout schrijft hier wél uitgebreid over, al had hij het unieke ervan sterker kunnen benoemen. Evenals de radicale arbeiderstraditie in Deventer. Hij zegt dat Deventer wel “Moskou aan de IJssel” werd genoemd. Het was echter niet-stalinistisch radicaal-links dat sterk was in de Koekstad, en de libertaire SP van Harm Kolthek (secretaris van het NAS) was er tot 1928 juist sterk. In 1932 trok een demonstratie van zesduizend NAS-aanhangers door Deventer en enkele jaren later haalde de RSAP van Sneevliet in Deventer tien tot vijftien procent van de stemmen.
Kleinhout heeft ondanks deze kritiekpuntjes een uniek, gedetailleerd boek afgeleverd. Een verlaat monument voor de (dwang)arbeiders aan het Twentekanaal, die zelfs kaartjes moesten kopen om de opening van het door hen zelf gegraven kanaal te kunnen meemaken.
“Van dwangarbeid en hongerlonen. De strijd om het bestaan aan het Twentekanaal 1930-1938”, Henk Kleinhout. Uitgeverij: Aspekt, € 19,95. ISBN: 9789463380119.
Jeroen Breekveldt
Noot
* In de biografie van Paul de Groot, “De man die de weg wees”, pagina 82-88, schrijft Jan Willem Stutje dat Paul de Groot in februari 1930 voorzitter van de RVO werd. In die functie bezocht hij ook het vijfde congres van de Rode Vakbonds Internationale (RVI) in Moskou. De Groot bekritiseerde daar ook dat de CPH grote fouten had gemaakt door als partij niet voluit achter de staking in de werkverschaffing te gaan staan, maar dat aan de RVO had overgelaten. Met de kennis van nu klinkt het vreemd dat de latere opper-stalinist De Groot daarvoor van ultra-links gedrag beschuldigd werd door grote delen van de leiding van de CPH (waarvan hij zelf ook deel uitmaakte). Of De Groot (bezoldigd) kon aanblijven in de leiding van de RVO werd zelfs nog een zaak van het uitvoerend comité (“de executieve” (EKKI) van de Communistische Derde Internationale (Comintern)).