Een ster in de spiegel (deel 2)

Boekcover
Boekcover

In de tijd van Charles Dickens verschenen romans soms in de vorm van feuilletons in kranten en tijdschriften. Precies dat doen wij nu met de prachtige autobiografische roman “Een ster in de spiegel” van Doorbraak-activiste Lili Irani. Haar boek verscheen in maart 2013 en gaat over haar leven in Iran, haar komst naar Nederland en haar leven hier. Onderwerpen als moslimfundamentalisme, vrouwenonderdrukking en migratiebeheersing komen aan bod, maar ook thema’s als liefde en familie slaat ze niet over. Met enige regelmaat zullen we hier een volgend hoofdstuk plaatsen. Lees je net als veel anderen veel liever in een boek dan van een beeldscherm? Of heb je de smaak te pakken, wil je weten hoe het verder gaat met Lili, maar kun je niet wachten? Dan hebben we goed nieuws! Je kunt het boek nog steeds bestellen door 15 euro over te maken op IBAN-nummer NL97INGB0004418467 ten name van De Fabel van de illegaal te Leiden (de verzendkosten zijn daarbij inbegrepen). Vergeet niet je adres erbij te vermelden. Veel leesplezier.

Hoofdstukken
1. Koffiedik
2. Wildebras
3. Bruidstaartpoppetjes
4. Tortelduifjes
5. Aanmeldcentrum
6. Woordenschat
7. Assepoester
8. Weesgegroetjes
9. Liefdesverklaring

Wildebras

Precies om twee uur ‘s nachts belde de taxichauffeur aan bij ons huis. Het gammele stalen ros van mijn vader was weer eens kapot. Dus ik zag me genoodzaakt om met de taxi naar het vliegveld te gaan. Zoals altijd moest ik een paar zware koffers voortslepen. Mijn koffers zaten vol boeken, souvenirs en lekkernijen voor mezelf, Laleh en mijn Nederlandse vrienden, die dol zijn op pistachenoten en gedroogde vijgen. De taxichauffeur hielp ons om de koffers in de kofferbak te zetten. Ik nam afscheid van mijn moeder en mijn twee zussen. Sanaz en Ladan probeerden hun tranen tegen te houden. Toen ik van mijn vader afscheid nam, fluisterde hij me toe: “Zorg goed voor jezelf. Ik wacht op je uitnodiging.” Hij wilde niet dat mijn moeder dat hoorde, omdat iedereen in mijn familie wist hoeveel last hij me had bezorgd toen hij een keer voor drie maanden bij me op bezoek was.

Ik gaf de taxichauffeur het adres van de ouders van mijn man. Daar logeerde hij tijdens onze vakantie. Ik probeerde met de chauffeur in gesprek te komen om het droevige gevoel van afscheid nemen te verzachten. Ook voor hem zou het misschien een welkome afleiding kunnen vormen om samen wat te praten, gedurende de anderhalf uur van onze reis naar het vliegveld. Hij reageerde enthousiast op mijn vragen.

– Hebt u de hele dag gewerkt? Bent u niet moe?
– Nee, nee. Ik ben helemaal niet moe. Ik geniet juist van de stilte van de nacht. Ik heb geen zin om overdag te werken. Meestal moeten we dan heel lang in de file staan en dat is stomvervelend. Daarom neem ik alleen nachtpassagiers mee, vaak naar het vliegveld. Waar gaat u naar toe?
– Naar Nederland.
– Bent u tevreden daar?

Ik dacht even na over zijn vraag.

– Ach, je raakt eraan gewend.
– Ik vraag dit vaak aan passagiers en dan krijg ik ook vaak dezelfde antwoorden. Voor de toekomst van hun kinderen blijven ze in het buitenland wonen. Of ze zijn een eigen bedrijf begonnen dat ze met veel moeite hebben opgebouwd. Of ze zijn gewend geraakt aan het nieuwe land en het nieuwe leven, net als u. Ik hoor van weinig mensen dat ze echt tevreden zijn.
– Inderdaad. We denken dat de meeste mensen vertrekken om hun verloren gegane vrijheid in een ander land te zoeken, maar ik heb erg weinig mensen ontmoet die deze vrijheid hebben gevonden en ervan hebben genoten. Want als je migreert, komen er veel problemen op je af: een vreemde taal, een onbekend land met onbekende gewoonten en regels, eenzaamheid, en zoveel andere dingen die de vrijheid langzamerhand minder belangrijk maken. De migranten moeten eerst die problemen oplossen. Dat duurt erg lang. Ondertussen vergeten ze welke smaak de vrijheid heeft. Wanneer ze die vrijheid eindelijk gaan proeven, zijn ze oud geworden, of uitgeblust en lusteloos. Sommigen zouden hun vrijheid graag opgeven, als ze maar eens een keer met een landgenoot in hun moedertaal zouden kunnen spreken. Anderen voelen zich zo eenzaam dat ze uiteindelijk zelfmoord plegen. Velen betalen voor hun migratie dus een hele hoge prijs. Die dure vrijheid komt vooral ten goede aan de kinderen van de migranten, niet zozeer aan henzelf. Nergens in het buitenland voel je je thuis. Je leeft tussen twee werelden. Als je je voeten op je geboortegrond zet, dan heb je het gevoel dat je thuis bent. Maar als je je voeten in het buitenland op straat zet, in het land waar je misschien al veertig jaar woont, dan blijf je je toch een vreemdeling voelen, of je nu arm of rijk bent.

Ik kreeg de indruk dat ik hem verdrietig had gemaakt. Ik probeerde een ander gespreksonderwerp aan te snijden.

– Hebt u kinderen?
– Nee, ik ben nog niet getrouwd. Het leven is erg duur.
– Ja, ja, ik weet het. Maar ik hoop dat u een goede vrouw zult ontmoeten en dat door jullie zoete liefde het leven minder hard wordt.

Hij keek in de spiegel naar mij en glimlachte. We naderden het huis van de ouders van mijn man Afshin. De auto’s van diverse familieleden stonden tegenover het huis. Blijkbaar waren er veel mensen. Ik stapte uit om hem op te halen en afscheid te nemen van zijn familie. Ze waren zo aardig om hun broer en oom met de taxi naar het vliegveld te laten gaan, in plaats van hem en mij erheen te brengen met hun mooie auto’s. Maar dat was een van die zaken waar ik me niet mee moest bemoeien, wist ik uit ervaring. Ik ging naar binnen. Het huis was vol familieleden: ouders, ooms, tantes, neven en nichten van Afshin. Omdat ik nog pleisters op mijn neus had, vermeed ik bij het afscheid nemen het verplichte zoenen op beide wangen van Afshins geliefde familieleden. Dat gesmak beviel me toch al niet zo. Ik verontschuldigde me en zei haastig: “Dag iedereen, tot de volgende keer. We moeten opschieten, want de taxi staat buiten.” Ik hoopte dat er geen volgende keer meer zou zijn. Pani had immers voorspeld dat ik zou gaan scheiden. Afshins moeder keek me nors aan, maar daar besteedde ik geen aandacht aan. Afshin en ik liepen naar buiten en stapten in de taxi. De taxichauffeur dacht dat hij op dezelfde enthousiaste manier verder kon praten en begon eerst een gesprek aan te knopen met mijn man. Maar voor een onderhoudend gesprek was de chauffeur bij Afshin aan het verkeerde adres. Toen hij van mijn gezellige echtgenoot alleen wat koude ja’s en nee’s te horen kreeg, drong hij niet meer aan. De rest van de reis verliep in een ijzige stilte. Ik verlangde er altijd naar dat Afshin net als mijn vader grapjes zou maken en aangenaam gezelschap zou zijn met wie je urenlang kon keuvelen over koetjes en kalfjes en van de hak op de tak kon springen. Maar hij leek in de taxi in zijn eentje ruzie te zitten maken met onzichtbare vijanden die hem van alle kanten aan het bespringen waren. Ik heb het altijd betreurd dat hij zo weinig mededeelzaam was. We stapten uit de taxi en de taxichauffeur kon opgelucht afscheid nemen van mijn oersaaie en zwijgzame man.

Na mijn migratie naar Nederland ben ik in Iran drie keer op vakantie geweest. Deze keer had ik bij het verlaten van mijn geboortegrond naast heimwee ook een ander en prettiger gevoel. In het vliegtuig zeiden mijn man en ik gewoontegetrouw geen stom woord tegen elkaar. Dat gaf me de gelegenheid om de hele reis lang, die vijf uur duurde, te denken aan wat er de afgelopen maand die ik in Iran had doorgebracht, allemaal was voorgevallen. In mijn gedachten ging ik de spullen na die ik voor Laleh had gekocht. Ik vroeg me af of ik genoeg kinderboeken voor Delvin had meegenomen. Ik dacht aan de dag waarop ik met Sanaz in de Bazar bozorg, de grote bazar, was geweest en daar met haar in het beroemde restaurant Sharaf o eslami had geluncht. De verfijnde smaak van de tahchin-schotel met rijst, kip en saffraan was nog in mijn mond gebleven. De leukste herinneringen had ik aan de avonden die ik met mijn zussen doorbracht in moderne en traditionele café’s en restaurants in de schilderachtige wijk Lavasan. Het hongerig makende aroma van het gebraden vlees en de geroosterde aubergines van het mirza ghasemi-eten hing nog in mijn neus, evenals de huiselijke geur van de kolen die in het wierookvat aan het branden waren, de kruidige geur van de thee met kardemom die naast het wierookvat in een theepot warm werd gehouden, en het weeïge aroma van de waterpijp dat je tegenwoordig in bijna elk traditioneel café kunt inademen. Op weg naar Lavasan moesten we door stegen rijden, met om ons heen overal tuinen en boomgaarden. De geur van de verse groene walnoten die aan de bomen hingen, leek nog om me heen te hangen, evenals de bloemen die de hele dag in de brandende zomerzon hun geur hadden verspreid die nog tot ’s avonds laat te ruiken was, en de natte dampende aarde van de tuinen, nadat ze door de eigenaren waren besproeid. Ik herinnerde me dat ik aan de vriend van Ladan, die ons met zijn auto naar de wijk reed, vroeg om snelheid te minderen zodat ik met open raam volop kon genieten van al die heerlijke geuren. In het vliegtuig hoopte ik dat ik die geuren voor altijd in mijn ziel mee zou dragen, ook al zou ik niet in Iran zijn. Ik dacht aan die jongen in een restaurant in Lavasan die zo verrukt over mij was dat hij heel graag zijn telefoonnummer aan mij wilde geven. Hij leek ter plekke wel verliefd op me te zijn geworden, zo smachtend keek hij naar mijn gezicht met pleisters op de neus. Dat bewees volgens mij dat mijn operatie nu al een succes was geworden, ook al was mijn neus nog niet eens voldoende zichtbaar. Daar werd ik erg blij van. Hoe verder het vliegtuig verwijderd raakte van Iran, hoe weemoediger ik werd. De tranen van mijn zussen en het verzoek van mijn vader brachten me in een treurige stemming.

Het verzoek van mijn vader om me voor de tweede keer te komen bezoeken, viel kort na de eerste keer dat hij naar Nederland kwam, toen ik er negen jaar woonde. Het stond me nog helder voor de geest hoe rampzalig dat bezoek was geweest. Monique, een van mijn beste vriendinnen, had me geholpen met het toeristenvisum voor het verblijf van mijn vader. Laleh was vier jaar na mijn vestiging in het natte en koude landje aan de Noordzee bij me op bezoek geweest, en mijn moeder en Sanaz zes jaar daarna. Nu was mijn vader aan de beurt. Hij had altijd al op bezoek willen komen, omdat hij zich zorgen scheen te maken over zijn dochters die zo ver weg in het buitenland wonen. Dat liet hij me vaak weten. Zou die zorgeloze man zich werkelijk zulke zorgen maken, of had hij eerder zin in een vakantie in het nieuwsgierig makende Europa? Zijn zorgen leken plotseling enorm te zijn toegenomen, want hij kon het geduld niet langer opbrengen om te wachten op de zomer die in Nederland nog moest aanbreken. Hij moest en zou zo snel mogelijk met eigen ogen zien waar zijn dochters Lili en Laleh woonden, hoe hun leven eruit zag en of ze wel goed werden behandeld door hun echtgenoten. Hij had zich veel moeite getroost om zijn dochters op te voeden en nu wilde hij eindelijk zelf wel eens waarnemen hoe ze in de watten werden gelegd door hun zalige mannen.

Vanaf de dag dat papa zijn voeten op Nederlandse bodem zette, nam hij deel aan de zinloze en ontwrichtende bezigheid die Afshin jaar in jaar uit volledig in beslag nam en mij had gedegradeerd tot bijzettafeltje. Mijn man was verslaafd aan opium en mijn vader ook. Samen zaten ze elke avond tot heel laat opium te roken en ook nog eens whisky te drinken. Overdag verveelde mijn vader me met ellenlang gezeur vol verhalen uit de oude doos over alle moeilijkheden in zijn leven en alle verantwoordelijkheden die hij als een zware last met zich meedroeg. Hij vertelde hoeveel slechte dingen hem waren overkomen en overlaadde me met allerlei details over die ene man die hem dwars zat of die andere familie die niet wilde deugen, over zijn zwager die hem en zijn gezin ongelukkig had gemaakt, en over weer een andere man uit een grijs verleden die dertig jaar geleden geld van hem had gestolen en over zoveel andere narigheid die ik voor mezelf al zo lang probeerde te vergeten en te verdringen. Meestal hoorde ik hem zwijgzaam aan. Als ik al een keer reageerde, dan probeerde ik hem er voorzichtig van te overtuigen dat het misschien ook aan hem zou kunnen liggen, dat het ook zijn schuld zou kunnen zijn. Hij had met een klein beetje moeite het gestolen geld toch terug kunnen krijgen en hij had toch kunnen proberen om zijn gezin niet langer te laten lijden onder het juk van de geldzorgen, die het leven van mijn ouders en hun kinderen zo hadden beheerst. Maar dan werd hij zo kwaad dat ik er spijt van kreeg dat ik er wat over had gezegd. Ik deed er dan maar weer het zwijgen toe en hield mijn mening voor me. De rest van zijn verblijf, drie eindeloos lange maanden, zat ik alleen maar naar hem te luisteren. Ik kropte mijn woede op.

Alsof dat allemaal nog niet erg genoeg was, ging hij ook nog eens een paar keer met Afshin naar de Wallen in Amsterdam om de raamprostituees te bekijken. Met dat ordinaire gedrag verlaagde hij zichzelf en beledigde hij mijn moeder, met wie hij al veertig jaar samenleefde. Wat mijn lieftallige echtgenoot aan het uitvreten was, dat kon me al lang geen moer meer schelen. Maar van de schandalige banaliteit van mijn vader raakte ik nog wel helemaal ontdaan. Mijn moeder heeft zichzelf jarenlang helemaal weggecijferd om het hem maar naar de zin te maken. En zonder het zelf te weten werd ze nu zo verschrikkelijk door hem vernederd. Ik kon mijn oren niet geloven toen hij ‘s avonds met Afshin ging zitten praten over de vrouwen die ze samen zo aandachtig hadden begluurd. Ze waren zo beneveld door de alcohol en de drugs dat ze zelfs in mijn bijzijn ongegeneerd hun ervaringen uitwisselden over het bezoek aan de Wallen.

Mijn vader was ook een paar dagen in België geweest, bij Laleh. In die tijd maakte mijn zus voortdurend ruzie met haar man. Ze overwoog om van hem te gaan scheiden. Mijn vader vond dat ze daar zelf over moest beslissen. Uit gemakzucht liet hij weten dat niemand zich daar mee moest bemoeien. Als hij langere tijd bij haar zou verblijven, dan zou haar man misschien gaan denken dat haar vader partij aan het kiezen was voor zijn dochter. Die schijn wilde hij niet wekken en daarom kwam hij na een week alweer terug naar Nederland. Het kwam hem vooral zelf goed uit dat hij niet lang hoefde te verblijven bij het ruziemakende echtpaar. Hij wilde zoveel mogelijk genieten van zijn vakantie. Daar paste niet bij dat hij werd opgezadeld met de problemen van zijn dochters. Tot zover strekten zijn zorgen voor zijn in het buitenland wonende dochters, de zorgen die hij in Iran nog zo nadrukkelijk onder woorden had gebracht.

Met het laatste restje van mijn energie en met flinke tegenzin ging ik toch maar weer aan de slag om zijn vakantie zo aangenaam mogelijk te maken. Om mijn zus maakte ik me veel zorgen, want ik wist hoe naïef ze was. Ze zou haar agressieve man nooit aan kunnen. Elke dag belde ik haar op om haar advies te geven en met haar mee te leven. Ik wilde voorkomen dat ze zich eenzaam zou voelen, zonder steun van haar familie. Hoe eerder mijn vader zou terugkeren naar Iran, hoe eerder ik mijn zus ook weer meer aandacht zou kunnen geven. Ik stond te popelen om naar België te gaan om mijn zus te bevrijden van haar echtgenoot. Soms zeggen wij vrouwen zo snel “ja” tegen een huwelijkskandidaat, en dan zitten we jarenlang met de gebakken peren. Jarenlang nachtmerries, angsten, twijfels, verdriet, irritatie, ruzie.

Aan de drie maanden vakantie van mijn vader leek maar geen einde te komen. En Laleh kon maar geen beslissing nemen over haar toekomst en haar man. Ze veranderde steeds van mening, elke dag weer. De ene dag zei ze: “Ik kan niet verder met hem”, maar de andere dag liet ze weten: “Ik wil niet weg van hem. Ik ben bang om alleen te blijven”. Grote zorgen begon ik me te maken toen mijn zus op een koude winterdag in januari met haar kleine kind zonder warme kleding van huis wegliep. Eerder had ze haar man gevraagd: “Die mevrouw die elke dag bij jou in het restaurant langs komt, wie is dat?”. Volgens hem had ze het recht niet om dat te vragen. Ze hadden ruzie met elkaar gemaakt en hij had mijn zus zelfs geslagen. Ze was daarop hals over kop met Delvin onder haar arm naar het huis van Mehrdad gevlucht, de neef van Afshin.

Door toedoen van Mehrdad waren Laleh en haar man Ali met elkaar in contact gekomen. Toen Mehrdad een foto van Laleh in mijn album zag, vatte hij het idee op dat ze een goede vrouw zou kunnen zijn voor zijn vriend, die al langere tijd op zoek was naar een zorgzame landgenote met wie hij zijn leven zou kunnen delen. Ik kende Ali niet. Het nieuws over de huwelijkskandidaat maakte me ontzettend blij. Een van mijn familieleden zou dichter bij me komen wonen, in België. En wie zou dat beter kunnen zijn dan Laleh? De huwelijkskandidaten, die op duizenden kilometers afstand van elkaar leefden, wisselden foto’s uit en hielden een paar maanden telefonisch contact met elkaar. Langzamerhand groeide bij beiden het gevoel dat ze voor elkaar waren bestemd en dat de lieve God die twee tortelduifjes voor elkaar had geschapen.

Voordat Laleh Ali ontmoette, werd ik zelf al door hem uitgenodigd om naar België te komen en met hem kennis te maken. Samen met Afshin kwam ik aan in de stad waar hij woonde, brandend van nieuwsgierigheid naar de man van Lalehs zoete dromen. Ali had een mooi appartement. Hij was kort tijd geleden verhuisd en had zijn woning ingericht met nieuwe dure spullen. Voor ons vieren, Afshin, Mehrdad, Noeshin, de vrouw van Mehrdad, en mijn persoontje, had hij een heerlijke maaltijd klaargemaakt. Blijkbaar kon hij goed koken. Hij had als kok in een Italiaans restaurant gewerkt. Na het eten zag ik hoe zenuwachtig hij de hele keuken aan het opruimen en schoonmaken was. Het viel me op hoe panisch hij de keukenkasten schoon wreef en hoe nerveus hij de pannen afdroogde. Er mocht geen vlekje of viezigheidje zichtbaar blijven. Hij leek wel een soort smetvrees te hebben. In de dagen die erop volgden, liet ik mijn zus, die er naar smachtte om mijn mening over de kandidaat te horen, weten wat ik van Ali vond. Ik zei: “Ik vind hem ambitieus en verantwoordelijk. Zijn trouwplannen met jou zijn serieus, denk ik. Hij is een knappe, nette en verzorgde man. Maar toch twijfel ik over hem, omdat hij zich zo neurotisch gedraagt.” Weken later, toen ik merkte dat Laleh al snel de knoop had doorgehakt en met hem in het huwelijksbootje wilde stappen, waarschuwde ik haar en vroeg ik haar om haar beslissing uit te stellen en er nog eens goed over na te denken. Ze was teleurgesteld in mij en vond dat ik Ali verkeerd beoordeelde. Hij was volgens haar helemaal niet zo ziekelijk netjes op zijn spullen. Hij had zijn keuken alleen maar zo zorgvuldig gereinigd omdat wij bij hem te gast waren en hij een goede indruk op ons wilde maken. Ik zei tegen haar: “Maar luister eens, Laleh. Ik ben in zijn huis geweest, jij niet. Ik heb hem ontmoet, jij nog niet.” Mijn zus bleef echter volharden. Ze moest en zou met haar droomprins trouwen.

Laleh had sociologie gestudeerd en werkte op een verzekeringskantoor in Teheran. Hoewel ik op mijn klompen aanvoelde dat Ali voor Laleh de verkeerde huwelijkskandidaat was, zijn ze toch al een maand later met elkaar getrouwd. Haastige spoed is zelden goed. Net als zoveel van haar landgenoten vond Laleh dat Iran na de revolutie geen leefbaar land meer was. Als een Iraniër de kans kreeg om uit dat geestelijk verstikkende land te ontsnappen, dan moest hij dat met beide handen aangrijpen. Iran is door het religieus-politieke beleid van het regime tot stilstand gekomen. De bevolking verlangt naar vrijheid en rechtvaardigheid, maar de machthebbers gebruiken de religie om hen te beheersen en te onderdrukken. Dat vormt overigens niet alleen een probleem bij de islam, maar bij alle wereldgodsdiensten. De macht van het regime is gebaseerd op de invloed die de religie heeft in het dagelijkse leven van de Iraniërs. Zodra de ayatollahs duidelijk maken dat hun beleid wordt voorgeschreven door de islam, lopen grote aantallen goedgelovigen gehoorzaam achter hun leiders aan. Sommigen gaan zo ver dat ze de grootayatollah als een afgod aanbidden. Als hij met een trage en waardige tred in het openbaar verschijnt, dan kussen ze de plek op de grond waar hij zijn voeten heeft neergezet.

Velen zijn gehersenspoeld door de fanatieke staatsideologie en volkomen in verwarring geraakt. Ze weten niet goed of ze in deze wereld een goed leven moeten opbouwen of moeten wachten op de volgende wereld, na hun dood. Die andere wereld waar mannen onder de schaduw van lange bomen naast prachtige vrouwen liggen die eeuwig maagd blijven en die met vrolijke gezichten fruit en ander verrukkelijk voedsel tot zich nemen. De mannen en vrouwen zijn verheugd dat ze na zoveel jaar geduldig wachten eindelijk in het paradijs zijn aangekomen. Daarom willen veel gelovigen die ontevreden zijn over het aardse leven, het liefst snel sterven om in het volgende leven tot in eeuwigheid te kunnen genieten, als beloning voor het lijden op aarde. Zoveel mannen zijn in hun hoofd dag in dag uit aan het malen over het toekomstige genot van de wellustige zwartogige vrouwen die hen in het volgende leven ter beschikking worden gesteld. Ze trekken echter knorrige en chagrijnige gezichten, als ze op aarde te maken krijgen met weliswaar vriendelijke en geduldige, maar heel wat minder wellustige zwartogige vrouwen die genoeg hebben van het altijd zo humeurige gedrag van hun echtgenoten. Ik vraag me af welke beloning vrouwen in het volgende leven krijgen voor de kuisheid en gehoorzaamheid die ze in dit leven in acht moeten nemen en voor het zwijgen over de geestelijke en lichamelijke pijn die hun mannen hen hebben toegebracht. Zowel mannen als vrouwen worden geacht om hun tijdelijke leven op aarde vooral te leiden met het oog op hun latere verblijf in de hemel. Ze moeten hun aardse genoegens laten varen om in het paradijs uiteindelijk beloond te worden. Als mensen zoveel mogelijk moeten afzien van lust, plezier en vrijheid omdat ze het ware geluk pas na de dood zullen vinden, wat is dan ons levensdoel hier? Hoe kunnen ze dan op aarde ooit gelukkig worden? Over dit soort vraagstukken rond leven en dood blijven de Iraniërs van mening verschillen, ondanks de staatspropaganda. Door naar een ander land te vluchten proberen veel van mijn landgenoten zich te onttrekken aan de intense politiek-religieuze druk in Iran. Zo hopen ze te genieten van deze wereld alsof ze al in een volgende wereld zijn aangeland.

De noodzaak tot aanpassing en de vormen van zelfcensuur zijn zo overheersend dat het Iraniërs zwaar valt om de voortdurend knagende twijfel en de hevige innerlijke strijd over wat goed en kwaad is van zich af te schudden. Maar al te vaak voelen ze zich een verdoemde zondaar als ze een glas wijn drinken, in schaarse kleding op het strand lopen of voor het huwelijk intiem zijn met een geliefde. Niet alleen in Iran, maar ook in Nederland heb ik daar zelf altijd mee geworsteld. Altijd heb ik in tweestrijd gestaan. Lang bleef ik de toorn van God vrezen bij elk aanbod van een alcoholische drank en bij elk kledingstuk dat mijn schouders, armen en benen bloot gaf. Ontelbare malen kwam de soms al verloren gewaande herinnering in me op aan de waarschuwingen van mijn moeder dat God me eigenhandig in het eeuwig brandende vuur van de hel zou werpen, als ik voor mijn gevoel weer eens de kledingvoorschriften uit mijn geboorteland dreigde te overtreden door in een rok te willen rondlopen die mijn bevallige kuiten zichtbaar zou maken voor wildvreemde mannen. Soms had ik de behoefte om God trots op me te laten zijn en zag ik af van zonden als wijn drinken en andere vormen van verderfelijke genotzucht. Ik hield mezelf dan voor dat ik in het vrije losgeslagen land in elk geval tijdelijk geen zonden bedreef. Op andere momenten bedacht ik me hoe merkwaardig het zou zijn als de miljarden mensen die alcohol nuttigen, allemaal tot op het bot verdorven zouden zijn, en ik daarentegen een reine engel die van God een aai over haar bol zou krijgen, als ze zich niet had laten verleiden door wijn of bier.

Een week na haar trouwen kreeg Laleh voor het eerst onverwachts de kritiek van haar man dat hun woning niet helemaal schoon was. Als een inspecteur in overheidsdienst had hij overal gezocht naar vuile vlekken en tenslotte had hij onder het echtelijk bed een beetje stof en een paar haren van Laleh gevonden. Hij begon te zeuren en te tieren, op een toon die Laleh nooit voor mogelijk had gehouden. Door angst gedreven en onder druk gezet door zijn razernij maakte ze alles alsnog blinkend schoon. Maar meneer de opzichter vond altijd toch nog ergens in de koelkast of in de oven een paar vlekjes. Als ze per ongeluk een beetje water op de grond had gemorst, dan stond hij meteen kwaad op en zei minachtend: ‘’Jij bent een vreselijke sloddervos’’. Na verloop van tijd werd hij steeds tirannieker. Laleh deed er vaak het zwijgen toe. Hij werd dan bozer en bozer en ging lopen schelden. Daarom was ze vaak opgelucht als hij het huis uitging om naar zijn werk te gaan. Op sommige dagen keerde hij eerder dan verwacht terug. Hij bleek dan weer eens ontslagen te zijn.

Door zijn chagrijnige en bazige gedrag hield de man van Laleh het op geen enkele werkplek lang uit. Als hij een nieuwe baan vond, dan werd hij na een paar maanden de laan uitgestuurd en ging hij thuis de hele dag mijn zus het leven zuur maken. Omdat hij zelf ook wel inzag dat hij niet overweg kon met collega’s, streefde hij ernaar om een eigen zaak te hebben. Als hij eigen baas zou zijn, dan kon hij doen en laten wat hij zelf wilde, zo bedacht hij zich. Met de hulp van een andere werkloze zette hij daarom een restaurant op, dat na verloop van tijd uitgroeide tot een uitstekende plek voor de rokkenjager die hij wenste te zijn. Samen met zijn zakenpartner genoot hij van vrouwelijke bezoekers die niet alleen smulden van de door hen bestelde pizza, maar ook van de mannenlichamen die zich als een toetje hadden aangediend.

Na een paar maanden verhuisden mijn zus en haar man naar een woning op een verdieping boven het restaurant. Door een raam van deze woning kon mijn zus de flirttaferelen gadeslaan waar haar man het schaamteloze middelpunt van vormde. Hoe pijnlijk het ook voor haar was, toch voelde Laleh zich gedwongen om vaak naar beneden te kijken. Zo ontdekte ze dat steeds dezelfde vrouw vrijwel elke dag het restaurant bezocht, ’s middags om 15:00 of 16:00 uur, dus op tijdstippen dat het restaurant zo goed als leeg was. Als het mooi weer was, zette ze het raam open en kon ze het opzichtige lachen horen van de vrouw die een bovenmatige belangstelling leek te hebben voor de man van Laleh. Langzamerhand begon ze te vermoeden dat hij een oogje had op een ander. Nadat haar dochter Delvin was geboren, had mijn zus vaak niet genoeg tijd om het huis schoon te houden en aandacht te besteden aan haar uiterlijk. Daarom viel ze niet meer in zijn smaak en had hij genoeg van haar. Hij bleek met andere vrouwen aan te pappen.

Laleh begon te overwegen om te gaan scheiden. Maar ze twijfelde steeds. De ene dag viel ze bij haar man in de smaak, omdat hij in bed van haar had genoten. Alles leek in orde te zijn. Ze voelde zich tevreden over haar leven en bedankte God dat haar echtgenoot als een schaduw boven haar hoofd hing. Maar de andere dag moest ze, terwijl ze door het raam keek, tot haar ontzetting vaststellen dat zijn schaduw zich in de buurt van die vrouw bevond die op de vreemdste tijdstippen in het restaurant van haar man een pizza zat te eten. Op zulke momenten overweldigde haar verdriet haar zo dat ze de relatie wilde verbreken. Toen ze weer eens hoogoplopende ruzie hadden, liep ze weg van huis. Noeshin hielp haar om een huis te vinden en een eigen inkomen te krijgen.

Mijn zus en ik waren er ontzettend dankbaar voor dat vrouwen in West-Europese landen steun van de overheid kunnen krijgen, als ze hun tirannieke echtgenoot verlaten. Ik denk dat veel vrouwen in Iran niet onder het juk van hun patriarchale mannen gebukt zouden gaan, als de overheid hen enigszins zou ondersteunen bij hun overlevingsstrijd voor een zelfstandig bestaan. De mannen spelen de baas over de vrouwen, omdat de vrouwen sociaal-economisch vaak van hen afhankelijk zijn. Door hun maatschappelijk bevoorrechte positie kunnen mannen macht uitoefenen over hun echtgenotes en hen klein houden. Als mishandelde vrouwen in het westen geen steun via uitkeringen en opvanghuizen zouden krijgen, dan zouden ze veel meer het risico lopen om bij hun gewelddadige man te moeten blijven en zich te moeten blijven uitleveren aan de brute mannenmacht die in Iran helaas aan de orde van de dag is. De mannen in de westen zijn zich er vaak terdege van bewust dat ze niet teveel praatjes moeten hebben tegen hun vrouw, zeker niet als ze economisch zelfstandig is. Want zo’n echtgenote heeft de vrijheid om op elk moment haar koffers te pakken en als alleenstaande haar eigen leven te gaan leiden. Daarmee wil ik natuurlijk niet beweren dat alle westerse mannen zulke lieverdjes zijn. In Nederland bijvoorbeeld heeft een op de vier vrouwen te maken met seksueel geweld.

Nadat mijn vader weer naar Iran was vertrokken, ging ik meteen naar België om mijn zus te bezoeken die inmiddels het echtelijke huis had verlaten en alleen woonde. Ze had mijn gezelschap nodig. Samen zochten we naar goedkope tweedehands spullen voor haar nog zo lege woning. Later zou ze nieuwe spullen kunnen kopen, hoopte ze. Maar nu had ze te weinig inkomen. De angst om alleen te blijven vormt voor vrouwen een grote drempel om te scheiden van hun man. Dat geldt zeker voor vrouwen met kinderen. Al snel werd haar angst zo groot dat Laleh spijt kreeg van haar verhuizing en van de breuk met haar man. Ze besloot om de relatie met hem nog een keer de kans te geven, hoewel hij haar had bedrogen en vernederd. Ze besefte dondersgoed dat hij haar op elk moment opnieuw zou kunnen vernederen door vreemd te gaan, als er maar voldoende kans en aanleiding voor hem zou zijn. Laleh zag zijn minachtende gedrag door de vingers, omdat haar angst om alleen te zijn het won van haar gevoel van vernederd worden.

Door het gedrag van mijn vader en door de situatie van mijn zus werd ik ziek. Ik had een loodzwaar gevoel en was zo verdrietig dat het leek alsof er een dierbaar iemand dood was. Ik had al vaker last van dat gevoel gehad. Maar dan ging ik naar buiten, zocht ik afleiding en kocht ik iets om mezelf blij te maken. Daarna voelde ik me beter. Deze keer echter ging het elke dag slechter met me. Na verloop van een paar dagen kreeg ik last van paniekaanvallen. Ik werd zo ziek en ongerust dat ik niet meer mijn gewone dagelijkse dingen kon doen. Ik voelde me niet meer in staat om mijn geestelijke gezondheid te herstellen. Ik kocht in een natuurvoedingswinkel diverse kalmeringsmiddelen om de paniekaanvallen te bestrijden. Maar die hielpen niet genoeg. Na een paar uur kwamen de spanningen terug. Als ik ‘s nachts wakker werd, dan kreeg ik door een verlammend angstgevoel meteen een paniekaanval. Ik sliep daardoor slecht.

Na een maand verdiepte mijn verdriet zich. Ik was radeloos en wist echt niet meer wat ik moest doen. De collega’s op mijn werk adviseerden me om de hulp van een psycholoog in te schakelen. Ik was nog nooit bij zo iemand geweest. Elke dag maakte ik me meer zorgen over mijn gezondheid. In mijn radeloosheid vroeg ik God om hulp, want ik kende niemand die me zou kunnen helpen. “God, ik heb tot nu toe zoveel ellende meegemaakt. Deze keer heeft hoop en geduld geen effect meer. Stuur me daarom uw wonder.”

Via internet had ik me aangemeld bij een psychologenpraktijk vlakbij mijn huis. Na een paar dagen werd ik opgebeld. Met een vrouw voerde ik een intakegesprek over mijn angsten en daarna maakte ze een afspraak voor drie weken later. De psycholoog bleek ook een vrouw te zijn. Ze vroeg naar mijn geestelijke gezondheid. Ik vertelde een beetje over mijn klachten. Ze kon me blijkbaar zelf niet helpen en ging daarom even weg om te overleggen met een collega. Toen ze terugkwam, liet ze weten dat ik over een week zou horen hoe ze met me verder zouden gaan. Tijdens onze volgende afspraak maakte ze haar plannen met me duidelijk. Ik zou eerst met medicijnen moeten gaan beginnen, en met sporten, en daarna zou het tijd worden voor therapeutische gesprekken. “Als je geen medicijnen neemt, dan stopt de behandeling”, vertelde ze nogal dreigend. Ik heb altijd een hekel gehad aan pillen en was vooral bang voor de kalmeringsmiddelen die invloed hebben op mijn hersens. Ik vreesde dat de pillen me zouden belemmeren in mijn dagelijkse bezigheden en dat ik er moe, humeurig en slaperig van zou worden. “Ik weet niet of die pillen bijwerkingen hebben”, zei ik tegen de psycholoog. Ze antwoordde eerlijk: “Alle medicijnen hebben bijwerkingen, maar dat hoort bij jouw behandeling.” Blijkbaar mocht ik de medicijnen niet weigeren. Hoewel ik geen zin had om pillen te slikken, maakte ik toch een nieuwe afspraak. Ontevreden verliet ik de therapiepraktijk.

Toen ik thuis kwam, belde ik Noeshin op. Ze slikte elke dag een paar pillen die volgens haar goed werkten. “Maar je kunt er ook verslaafd aan raken”, legde ze uit. Ik vroeg haar wat ze van haar eigen psycholoog vond, en liet haar weten dat ik me de laatste tijd ook niet zo lekker voelde.

– Het is een Iraanse psycholoog met veel ervaring. Ik vind het fijn om met hem in het Farsi te kunnen spreken. Daar voel ik me beter en gemakkelijker bij. Zal ik voor jou een afspraak met hem maken?
– Dat is goed. Maar hoe moet ik de kosten betalen?
– Zullen we eerst met hem een afspraak maken en daarna een vervolgafspraak, als je hem goed vindt? Hij zal zelf wel vertellen hoe het met de kosten zit. Trouwens, het is een knappe man.
– O, daarom ga je nog steeds naar hem toe.
– Nee, hij is echt serieus. Hij blijft zakelijk.
– Dat maakt mij niet uit. Als jij vindt dat hij verstand van zijn vak heeft, dan zegt mij dat genoeg.

Noeshin maakte voor mij een afspraak met haar psycholoog, een week later. Ik woonde vlakbij België en daarom was het voor mij niet lastig om elke keer de grens over te steken en zijn kantoor te bezoeken. Bijkomend voordeel was dat ik mijn zus ook kon bezoeken. Ik was in België al een paar keer eerder bij Iraanse artsen geweest. Het was gemakkelijker voor me om met landgenoten in mijn eigen taal te praten over mijn gevoelens en mijn gezinssituatie.

De eerste afspraak met mijn psycholoog vond plaats op een vrijdag in maart, toen het nog koud was. Ik droeg een zwarte jurk met een zwartleren jas en donkerbruine laarzen. Mijn haar was middellang, donkerbruin, in een haarklem. Ik heb altijd dik haar gehad. Daarom kan ik het moeilijk in model brengen. Een haarklem is de eenvoudigste methode om het er minder slordig uit te laten zien. Ik ging met Noeshin naar het kantoor van de psycholoog toe. Zijn kantoor bevond zich op de tweede etage van een nieuw gebouw in een kleine straat. Tegenover zijn kantoor stond een mooi statig gebouw met een voortuin vol bomen. De muren om de tuin heen waren begroeid met klimplanten. Tussen de planten kon ik de witte muurkleur zien. Omdat het gebouw leek op de architectuur in Iran, kreeg ik meteen een prettig nostalgisch gevoel bij het aanschouwen van de straat. We parkeerden naast de muur en gingen naar boven.

De secretaris van de psycholoog was ook een Iraniër. Toen ik hem zag, werd ik meteen nieuwsgierig naar zijn baas. Ik dacht aan twee mogelijkheden. Of de baas is een vrouwengek en voor zijn imago ten opzichte van zijn vrouw heeft hij een mannelijke medewerker in dienst genomen. Hij heeft een heleboel scharrels met andere vrouwen en de secretaris is daar helemaal van op de hoogte. Die aardige en betrouwbare secretaris zit dus in het complot, is deelgenoot van zijn geheimen en snoept af en toe ook wat kruimels van de taart van de baas. Samen houden ze elkaar de hand boven het hoofd en vormen ze een kameraadschappelijk duo dat elkaars geheimen niet verklikt aan derden. Of de baas is wel degelijk een geschikte man die al jaren verliefd is op zijn vrouw en die in kantoortijd niet in verleiding wil worden gebracht door een jonge en bruisende vrouwelijke medewerker. Daarom heeft hij een secretaris, in plaats van een secretaresse. Ik wist nog niet bij welke categorie mijn psycholoog hoorde.

Noeshin en ik zaten in de wachtkamer. Noeshin bladerde een tijdschrift door en ik giste naar het type man en mensenkenner dat ik straks zou gaan ontmoeten. Tegen mijn verwachting in verscheen een nog jonge man. Ik had een oudere psycholoog verwacht. We maakten kennis met elkaar. Hij gaf ons een hand. Door het heel lichte accent in zijn Farsi begreep ik meteen dat hij niet afkomstig was uit Teheran. Noeshin nam afscheid en zei tegen me dat ze me over een uur zou komen ophalen.

De psycholoog leidde me naar een kleine zonnige kamer met een aangename warmte. In de kamer stond een grote tafel, twee stoelen, een bankstel en een grote kast vol dossiers. Op de tafel lagen twee mobiele telefoons, een laptop, een glas water, en een doos tissuedoekjes. Toen ik die doos zag staan, kreeg ik een naar gevoel. Een bewijs van de pijn, het verdriet, de eenzaamheid en de wanhoop waar andere patiënten zo’n last van hadden.

Ik zat tegenover hem op de stoel en kon hem observeren. Hij was iets langer dan ik en had zwart haar en donkerbruine ogen. Hij kwam nogal arrogant op me over. Ik schatte zijn leeftijd tussen de vijfendertig en veertig jaar. Mijn stoel stond tegenover het statige gebouw met de mooie bomen. Daardoor voelde ik me wat prettiger, want de vertrouwdheid van de omgeving nam deels het ongemak weg dat kan opkomen in contacten met wildvreemden.

– Noeshin heeft me wat over u verteld. Ze zei dat u koppig bent en geen medicijnen wilt innemen. Ik hoop dat ik u kan helpen. Anders maken we geen afspraken meer. Het is uw eigen keuze om mijn therapie te volgen.

Hij praatte luid en vriendelijk. Hij had een mannelijke stem.

– Wat kan ik voor u doen?
– Ik ben in Nederland bij een psycholoog geweest, maar ik vind het fijn om in mijn eigen taal te kunnen spreken. Dat is gemakkelijker.
– Waar hebt u last van?
– Ik heb last van paniekaanvallen en stress.
– Vanaf wanneer hebt u dat?
– Ik heb altijd angsten gehad, maar de paniekaanvallen heb ik pas sinds ongeveer drie maanden.
– Hoe komt het dat u die paniekaanvallen hebt gekregen?
– Mijn vader was een paar maanden geleden bij me op bezoek en hij heeft het mij door zijn gedrag lastig gemaakt.
– Hoe lang?
– Drie maanden.
– Wat is je naam?
– Lili.
– Mag ik je Lili noemen?
– Ja.
– Je zei dat je angsten hebt. Waar ben je bang voor?
– Ik ben al jaren bang voor erge ziekten. Ik kan geen artikelen lezen of tv-programma’s zien over zieke mensen.
– Hoe lang heb je dit al? Wij noemen dat hypochondrie.
– Bijna negen jaar.
– Ben je nooit eerder bij een psycholoog geweest?
– Nee.
– Kun je heel precies meer vertellen over je angsten, wat er is gebeurd en hoe ze zijn ontstaan?
– Ik weet het niet precies, maar het is begonnen tijdens het eerste jaar dat ik in Nederland verbleef. Ik kreeg negatieve gedachten over de dood en over ziekten. Na een paar dagen verdwenen die, maar ze kwamen ook weer terug. Op het moment dat ik ziek werd, vreesde ik meteen het ergste. Ik had hoofdpijn en pijn in mijn nek. Daardoor ging ik aan de dood denken. Ik zei tegen mijzelf: “Als ik hier sterf, wat gebeurt er dan met mijn familie en mijn moeder? Ze gaan ook dood.” Door dat soort gedachten nam mijn angst toe. Ik maakte me er voortdurend zorgen over dat ik erg ziek zou worden.
– Was je voor je verblijf in Nederland ook al hypochonder?
– Dat weet ik niet goed, maar ik denk van wel. Maar wel anders dan nu, omdat ik toen een heel druk leven had zonder veel tijd om aan de dood te denken.
– Woon je hier alleen?
– Nee, ik ben al tien jaar getrouwd. Ik denk dat ik de verkeerde keuze heb gemaakt.
– Hoezo?
– Mijn man is verslaafd en we passen niet echt bij elkaar. We sluiten slecht op elkaar aan.
– Kende je je man al voor je huwelijk?
– Nee, we hebben via onze familie met elkaar kennis gemaakt en zijn toen getrouwd.
– Waarom ga je niet met iemand anders kennismaken?
– Zo ben ik niet.
– Wat bedoel je?
– Ik kan niet gemakkelijk iemand anders vinden. Ik ben in een religieuze familie opgegroeid.
– Ga maar op internet iemand zoeken.
– Ik krijg daar een zondig gevoel over.

Hij ging er niet verder op door en vervolgde het gesprek op een toon van deskundige.

– Er zijn veel mensen die net als jij hypochonder zijn. Daarom moet je niet denken dat je de enige bent. Die angst leeft meer bij vrouwen dan bij mannen, vooral als ze geen werk hebben. Kijk, mijn schat.

Hij sprak “mijn schat” op een zachte vaderlijke manier uit. Hoewel het me nogal overviel, kreeg ik er wel een goed gevoel over. Ik had behoefte om met iemand te praten die zich niet zo formeel en afstandelijk opstelde. Omdat ik hem niet kende, dacht ik dat hij zo aardig was voor al zijn patiënten.

– Diep van binnen zit in jou een kind dat zielig aan het huilen is. Als jij dat kind vraagt: “Wat is er aan de hand, lieverd?”, dan antwoordt het kind: “Ik ben bang”. Maar jij ziet om haar heen geen aanleiding om bang te zijn. Wat zeg je dan tegen jouw kind?
– Ik zeg dan: “Waarom moet je bang zijn? Er is helemaal geen reden om bang te zijn.”
– Okee. Jij bent het kind dat voor zichzelf moet zorgen. Je moet lief zijn voor jezelf en je kind aaien. Het is belangrijk voor je dat je naar dat kind leert te luisteren, want je hebt het nooit genoeg aandacht gegeven. Daar wil ik het voor vandaag even bij laten.

Hij keek in zijn agenda.

– Op welke dagen kun je een nieuwe afspraak maken?
– Op vrijdag.
– Ik wacht tot het volgende gesprek en dan ga ik zeggen of je medicijnen krijgt.
– Ik wil geen medicijnen.
– Ik beslis zelf of jij daar behoefte aan hebt.
– Hoe moet ik de kosten betalen?
– Bij ons kun je contant betalen en dan krijg je een factuur die je dan bij je ziektekostenverzekering kunt declareren.

Hij sprak ineens op een strenge patriarchale toon. We maakten een afspraak over twee weken en ik ging naar buiten. Naast Noeshin zat inmiddels ook Laleh in de auto op me te wachten. Noeshin vuurde haar vragen op me af.

– Hoe vond je hem?
– Ik weet het nog niet.
– Vind je hem geen knappe man?
– Daar heb ik nu geen mening over. Ik moest aan zoveel andere dingen denken. Vanwege al mijn gedachten over paniekaanvallen en stress hield ik me niet bezig met zijn aantrekkelijkheid.
– Ik vind hem sexy.

Ook Laleh had een uitgesproken mening over hem.

– Ik ben ook een keer bij hem geweest, maar ik vond hem nogal gewoontjes. Of hij sexy was, viel me niet op. Maar ik vond wel dat zijn blikken zo begerig waren dat ik me niet op mijn gemak voelde om openhartig over intieme gevoelens te kunnen praten.

Noeshin knikte en begon een vurig betoog af te steken.

– Ik vind ook dat hij begerig kijkt, maar een van mijn dromen is om met hem naar bed te gaan. Ik wil geen passief lustobject zijn, maar juist toenadering zoeken als hij een keer een teken geeft dat hij me leuk vindt. Het is jammer dat hij zo zakelijk blijft. Als hij maar eens een keer liet blijken dat hij interesse in me heeft, dan zou ik dag en nacht bij zijn voordeur staan. Ik probeer voortdurend om zijn aandacht te trekken.

Mijn zussen en ik hebben nooit uitsluitend met het oog op seks naar mannen gekeken. Seks speelde nooit zo’n belangrijk rol in onze gesprekken en dromen over mannen. We waren ook te verlegen om daar met elkaar over te praten. Als een van onze vriendinnen ons vragen stelde over seksualiteit, dan kreeg ze nooit een duidelijk antwoord van ons. We beschouwden dat als een privé-onderwerp waarover we niet zomaar met anderen spraken. Mijn oma gaf mijn moeder en mijn tante de raad dat wat er in de slaapkamer gebeurt, een zaak is die tussen man en vrouw moet blijven. Het beeld van de echtgenoot, die de eerste en laatste man zou moeten zijn voor zijn vrouw, zou beschadigd raken als de vrouw met anderen zou gaan praten over de misschien weinig opwindende gebeurtenissen in het echtelijke bed. Volgens mijn oma was de echtgenoot niet minder dan een beschermengel die voor de vrouw uit de hemel was neergedaald. Ze meende dat vrouwen vaak niet waren te vertrouwen en veel te veel roddelden over hun mannen, waardoor hun aanzien werd geschaad. Hoewel mijn moeder en mijn tante de opvattingen van mijn oma nogal ouderwets vonden, volgden ze haar advies wel op. Daarom heb ik in mijn jeugd nooit meegemaakt dat mijn moeder met haar zes zussen over seksualiteit sprak. Seks is voor vrouwen altijd een boeiend onderwerp om over te kletsen. Ze kunnen dan klagen en zeuren over hun mannen die alleen aan zichzelf denken en over hun seksleven dat steeds binnen enkele minuten is afgelopen. Dan huilen ze zachtjes over het gebrek aan aandacht dat ze krijgen. Of ze vertellen opgetogen over de nacht ervoor, toen ze zo hebben genoten en zo zijn bemind. Geen enkele vrouw heeft de liefde zo gevoeld en beleefd, laten ze dan weten. “Zelfs de maan in het raam leek te beven.” En dan fluisteren ze over hoe prachtig en teder het was en hoe eeuwig de nacht leek te duren. Maar wij zussen voerden zulke gesprekken niet. Daarom gingen Laleh en ik niet mee in het seksuele gefantaseer van Noeshin.

Noeshin was helemaal op dreef gekomen met die fantasieën. Terwijl ze aan het rijden was en haar eigen auto misschien wel opvatte als een tweepersoonsmatras, beschreef ze uitvoerig hoe verleidelijk ze de psycholoog vond, zijn stoere lichaam en zijn volle lippen. Als ze zweeg, dan konden we nog steeds waarnemen dat ze aan het dagdromen was over seks met een therapeut. Toen ze zichzelf uiteindelijk te veel had vermoeid met haar visioenen over bedden en slaapkamers, zuchtte ze zo diep dat we medelijden met haar begonnen te voelen, we een lastig verzoek tot de psycholoog wilden gaan richten en hem desnoods wilden gaan smeken om alsjeblieft dan maar geslachtsgemeenschap met haar te hebben.

Noeshin is getrouwd met een man die twintig jaar ouder is. Toen ze 23 jaar was, werd ze verliefd op hem. Voor hun huwelijk deed hij heel romantisch. Hij vulde de badkuip met water, deed er geurige olie in, liet er mooie rode bloemen op drijven, zette er brandende en verleidelijk ruikende kaarsen naast, en serveerde een glas champagne met heerlijke hapjes. Dat haalde haar over om met hem te trouwen. Ze dacht: “Waarom zou ik dit romantische leven met deze oudere man afwijzen, deze beloning, deze liefde, dit geluk, alleen voor mij? Als ik met een jonge man ga trouwen, dan zal blijken dat hij geen ervaring heeft en overal over zeurt.”

Een paar maanden later, nadat ze was getrouwd, moest ze vaststellen dat ze zich schromelijk had vergist. Haar man was erg op de centen. De beloning voor haar bestaan bleek een lege koelkast en een lege kledingkast te zijn. Haar huwelijk was als een luchtbel uiteengespat. Ook het geurige schuim, de olie en de champagne in zijn badkamer waren verdwenen. Na een huwelijk van tien jaar was er van de voormalige romanticus niets meer overgebleven dan een saaie seksloze huismus. Daarom vond ze dat het recht had om zichzelf blij te maken met een jongere man.

Vol indrukken vertrok ik weer naar Nederland. De trein zoefde door een natuurgebied heen. De natuur nodigde me uit om van haar schoonheid te genieten en naar haar glooiende heuvels en hoge bomen te kijken. In de lucht hing de belofte van een naderbij komende lente. De natuur in andere landen vind ik vaak indrukwekkender dan in Nederland, waar bezorgde dieren op eindeloze grasvelden hun hoofd laten hangen en zich enkel voortbewegen om in de sloot wat te drinken, dan weer naar hun plek terugkeren, in de hoop dat die nog niet is bezet door een ander dier, en daarna voortsjokken naar het stukje mals grasland dat nog niet is kaalgevreten. In dat landschap lijken de dieren zich de hele dag druk te maken over het gras dat morgen misschien niet meer groeit en voorgoed op raakt. Als ik zie hoe ze zich zorgen maken over hun eten, dan moet ik denken aan de mensen, die ook rondscharrelen om hun buik te vullen. Sommigen verdienen eerlijk hun brood, maar anderen pakken dat brood weer af. Hun hele leven lang moeten de mensen voor eten zorgen. Sommige slimme en vooruitziende mensen gebruiken hun intelligentie op de verkeerde manier. Ze oefenen macht over anderen uit. Als ze het eten van anderen hebben afgepakt, dan gaan ze zich zorgen maken over hoe ze dat moeten bewaren. Ze worden bang dat ze het verliezen. Om ook in de toekomst van het eten verzekerd te zijn, pakken die mensen ook de plek af waar de anderen het eten haalden.

Ik moest denken aan wat onze familie was overkomen. Toen ik nog niet was geboren, vroeg mijn moeder aan mijn vader om naast de woning van mijn opa en oma een huis te bouwen, op een leeg stuk land in de wijk Yousefabad. Mijn moeder leende geld van haar vader en mijn ouders kochten de grond. De bouw van het huis duurde een paar jaar. Mijn moeder wilde graag in de buurt van haar moeder wonen, omdat ze haar dan om raad kon vragen op het gebied van het huishouden, het koken en het samenleven met een echtgenoot. Mijn goedgelovige, geduldige en aardige oma had echter helemaal geen verstand van huishoudelijk werk. Mijn oma is heel jong getrouwd en had daardoor nauwelijks de kans gehad om dat werk onder de knie te krijgen. Ze interesseerde zich ook niet voor koken. Nadat het huis van mijn ouders stukje bij beetje werd opgebouwd en tenslotte klaar was, konden we er eindelijk in trekken. Jarenlang bleven we de buren van mijn grootouders.

Het huis van mijn opa en oma had een breed terras en een grote tuin met een oude boom met druiven. Af en toe hoorden we in de avonduren, als we buiten in onze tuin zaten, bij de buren het voor mij eerst zo opvallende geluid van brekend servies, waar ik later volkomen gewend aan raakte, evenals de oudere familieleden. Mijn oma keek als een goede verliefde echtgenote aan het eind van de middag altijd reikhalzend uit naar de komst van haar man. Ze hing uit een klein raampje en tuurde naar het einde naar de straat. Wanneer ze mijn opa verderop zag aankomen, rende ze naar de keuken. Dat was het enige moment van de vierentwintig uur op een dag dat ze zelfs niet op onze noodkreten reageerden, als we in paniek haar naam riepen: “Aziz, Aziz!”. Zodra de rijzige gestalte van mijn opa in de straat verscheen, zette ze met angst en beven de door haar klaargemaakte maaltijd op tafel. Een kwartier later zat mijn opa aan de gedekte tafel en proefde hij van het eten. Meteen daarna hoorden we het gekletter en gerinkel van de pannen en de borden die mijn dierbare opa vanaf het terras een voor een in de tuin aan het smijten was. Het eten dat zo smakelijk had kunnen zijn, een uur daarvoor in de pannen had liggen sudderen en vol overgave op een verliefde man had liggen wachten, vloog eerst met een grote boog door de lucht, versierde daarna de druiventakken of ging op de grond droogzwemmen. Mijn oma had blijkbaar weer eens een “smerig en walgelijk” prakje weten te maken dat mijn opa nooit door zijn keel zou willen krijgen, want “jij kunt helemaal niet koken en het zal je ook nooit lukken”. Daarna ging mijn oma beschaamd en zonder te klagen terug naar de keuken om als reservevoedsel brood en kaas te halen en vervolgens in de tuin het “ smerige en walgelijke” eten op te ruimen en tegen wil en dank ook de druiventakken af te tuigen. Haar servies, dat inmiddels in scherven op de grond lag, was voorzien van een decoratie met kleine rode bloemetjes. Zoals de bloemetjes waren stukgeslagen, zo brak ook haar hart, elke keer als haar man de borden en schalen aan gruzelementen gooide. Met een diep schuldgevoel beloofde mijn oma tijdens het opruimen dat ze de volgende dag een heerlijke maaltijd zou proberen te bereiden. Om haar belofte na te komen vroeg ze de volgende ochtend aan mijn moeder hoe ze een bepaald recept moest klaarmaken. Net als voor mij was koken voor mijn moeder een hobby.

Mijn oma besteedde dag in dag uit meer tijd aan koken. In haar dromen maakte ze elke keer lekker eten, maar niet in de werkelijkheid van haar keuken. Ze deed haar best, stond urenlang te kokkerellen, scharrelde rond tussen de potten en pannen, zuchtte en steunde, maar bereikte nooit een bevredigend resultaat. Ze werd nooit een goede kokkin, maar mijn opa raakte langzamerhand aan haar kookkunst gewend en smeet minder vaak met het serviesgoed. Hij moest wel, hij had geen keus. Anders had hij zich zijn hele leven moeten behelpen met het eentonige menu van kaas en brood, brood en kaas, en kaas en brood en yoghurt. Als mijn oma gasten kreeg die bleven eten, dan schoot mijn moeder te hulp om een fatsoenlijke maaltijd klaar te maken. Mijn oma leunde zwaar op de kookervaring van mijn moeder, niet andersom dus.

Toen mijn tante Fatemeh, die twee jaar jonger is dan mijn moeder, trouwde, kocht haar man een stuk grond naast ons huis en liet daar een huis voor hen bouwen, mooier en groter dan dat van ons. Een paar jaar later, nadat een andere oom van me vermoeid was geraakt door het onophoudelijke rokkenjagen, vond mijn oma voor hem een huwelijkskandidate. Samen met zijn vrouw ging hij op de eerste verdieping van het huis van mijn grootouders wonen. Zo was onze familie in één straat bij elkaar gebracht.

Tante Fatemeh heeft net als mijn moeder vijf kinderen. Met haar oudste dochter Mina speelde ik vaak. Ze had glanzend blond haar, een knap gezicht en een blanke huid. Ze was het mooiste meisje van onze familie. Mijn tante was er heel trots op dat ze zo’n sierlijk meisje op de wereld had gezet. Dat was ook het gevoel van Laleh toen haar dochter Delvin was geboren. Delvin heeft ook blauwe ogen, een blanke huid en licht haar. Mijn tante hield ontzettend veel van Mina. Ze werd behandeld als de lievelingspop van haar moeder en groeide op tot een verwend nest. Uit angst dat haar dochter iets zou overkomen, mochten Laleh en ik niet lang met Mina spelen. Als we aan het spelen waren, hield ze ons voortdurend in de gaten. Ik voldeed niet aan het Iraanse schoonheidsideaal van blond en blank. Met mijn donkerbruine haar, mijn donkerbruine ogen en mijn olijfkleurige huid viel ik onder de gewone Iraanse meisjes. Omdat onze familie in één straat woonde, zagen onze vrienden en buurtbewoners Laleh, Mina en mij vaak samen. Op familiefeesten verscheen Mina altijd in een prachtige jurk en kreeg ze van iedereen complimenten over haar uiterlijk. Niemand wierp een blik op mijn persoontje, hoewel ik naast haar stond. Als er een familiefoto genomen moest worden, dan vroeg de fotograaf aan Mina altijd om te poseren en lief te lachen. Dat werd nooit aan mij gevraagd. Toen ik me bewust werd van de verschillen tussen haar en mij, wilde ik niet meer naast haar staan tijdens het nemen van een foto. Door toedoen van Mina nestelde zich diep in mijn hoofd de gedachte dat ik niet mooi was. Maar ik was niet jaloers op haar, want mijn ouders zijn dat zelf ook nooit geweest. Ik heb een aantal goede eigenschappen aan mijn opvoeding overgehouden. Toch heb ik in mijn jeugd een moeizame verstandhouding met mijn moeder gehad. Ik gaf haar en mijn vader dikwijls de schuld ervan dat mijn leven was doordrenkt met dwang en verplichtingen.

Na de revolutie moesten jongens en meisjes volgens fundamentalistische voorschriften strikt van elkaar gescheiden naar jongens- en meisjesscholen. Ik bezocht dezelfde basisschool waar mijn moeder en haar broer vroeger samen les hadden gekregen. Ook Mina ging naar deze school, die in de wijk lag waar we woonden. Voor mijn eerste schooldag had mijn moeder me bijzonder enthousiast en nieuwsgierig gemaakt naar de droomplek die ik zou gaan bezoeken. Uit haar verhalen begreep ik dat ik veel nieuwe vriendjes en vriendinnetjes zou krijgen. Er zou een wereld voor me open gaan, zo maakte ze me duidelijk. Brandend van ongeduld vroeg ik elke ochtend, zodra ik wakker was geworden, aan mijn moeder: “Mama, moet ik naar school?” Naast mijn bed lag het schooluniform dat ik netjes had opgevouwen. Glimlachend keek ze me aan en zei: “Nee, nog niet. Nog drie nachtjes slapen.” De school waarover ik van tevoren zoveel had gefantaseerd, beviel me alleen de eerste paar dagen. Behalve de allereerste schooldag moest ik het hele jaar door in m’n eentje naar school lopen. Mina werd door mijn tante of mijn oom rijdend naar school gebracht. Elke ochtend zoefde een luxe auto langs de stoep waar ik met een zware tas vol boeken voortstrompelde. Mooie Mina zat voorin en keek me strak aan. Elke ochtend hoopte ik dat de bestuurder zou stoppen om me een lift aan te bieden naar school. Maar die hoop bleek ijdel. Hoe verder Mina met haar auto uit mijn blikveld verwijderd raakte, hoe teleurgestelder ik werd. In de voor mij zo nieuwe en vreemde schoolomgeving met talloze onbekende kinderen lukte het me maar moeilijk om contact te maken. Aan het eind van de schooldag, nadat de bel had gerinkeld, stond ik snel op, stopte ik mijn boeken in mijn tas en rende ik naar huis. Vurig hoopte ik dat het vakantie zou worden, zodat ik met mijn broer zou kunnen spelen.

Na mijn eerste schooljaar brak eindelijk de zomervakantie aan. Zoals altijd tijdens de zomer was ook nu mijn moeder in de weer met het fijnstampen van een grote hoeveelheid tomaten tot tomatenpuree. De lange spannende zomerdagen werden door Hamid en mij benut om te ravotten en eindeloos stout te zijn. Wanneer mijn moeder met grote pannen in de tuin zat en de groenteboer heel vroeg bij ons langskwam met tientallen dozen tomaten, gaven de tomaten Hamid en mij een vette knipoog. Uit ervaring wist mijn moeder dat ze vanwege ons stoute gedrag voldoende tomaten moest bestellen. Mijn moeder droeg me op om de tomaten met een tuinslang goed te wassen. De rijpe en in het zonlicht glanzende tomaten spoorden me verleidelijk aan om hen allemaal naar Hamid te gooien en hem van top tot teen rood te maken. In een mum van tijd zagen Hamid en ik eruit alsof we een douche van tomatensap hadden genomen. Nadat we andere kleren hadden aangetrokken, waarschuwde mijn moeder dat we niet meer in de tuin mochten komen, als we nog één keer de tomaten zouden aanraken. We deden alsof we gehoorzaamden, maar toen mijn moeder niet oplette, vlogen de tomaten van mijn kant uit als een rood bommentapijt naar mijn broer. Soms belandde er een op het hoofd van mijn moeder. Nadat ze de tomatenpuree in glazen potten had gedaan en keurig naast elkaar in de kelder had gezet, nam mijn moeder een paar dagen rust om zich voor te bereiden op haar volgende zomerse activiteit. Ze ging jam maken van pruimen, kersen en worteltjes. Mijn vader smulde daarvan. Ze dankte God op haar knieën dat de pruimen en kersen niet zo sappig waren als de tomaten, die het hele huis in een rode modderpoel omtoverden en haar veel extra schoonmaakwerk bezorgden. Daarna maakte ze ook nog citroensap. Toen Hamid en ik de lange rijen flessen en potten met citroensap, pruimenjam, kersenjam, worteljam en tomatenpuree naast elkaar zagen staan, begrepen we dat we weer een jaar moesten wachten op onze tomatengevechten. Samen met de gedroogde vijgen en de walnoten maakten de talloze flessen en potten een kleurige en vrolijke indruk.

De prachtige zomer vloog voorbij. Het werd weer tijd om naar school te gaan. Tijdens de eerste dag van mijn tweede schooljaar werd mijn langzaam ontwikkelde inzicht versterkt dat er tussen mijn familie en die van mijn klasgenootjes enorme verschillen bestonden. Dat besefte ik toen de juf een kennismakingsrondje ging houden. Ze sloeg het presentieschrift open en riep onze namen. We moesten ons daarna nog een keer voorstellen en ook het beroep van onze vader noemen. Bijna alle vaders van de leerlingen uit mijn klas bleken goed betaalde banen te hebben. En als ze geen goed betaalde baan hadden, dan deden ze tenminste wel fatsoenlijk werk. In het Farsi-alfabet staat de eerste letter van mijn achternaam bijna helemaal op het einde. De achternaam van Mina was als een van de eerste namen in het alfabet aan de beurt gekomen. Vol trots had ze het beroep van haar vader genoemd. Ze was met haar lieflijke gezichtje opgestaan en had met luide stem verkondigd dat haar vader handelaar was. Later werd haar vader staatsambtenaar om zoveel mogelijk te profiteren van de revolutie. Toen ik aan de beurt dreigde te komen, begon ik me te schamen voor het beroep van mijn vader. Ik wenste vurig dat de juf mij per ongeluk zou overslaan en ik dus niets hoefde te zeggen. Toen het onvermijdelijke gebeurde, stond ik op in het onplezierige besef iets fout te hebben gedaan. Ik noemde mijn naam en sprak het beroep van mijn vader zo zacht mogelijk uit, in de hoop dat niemand me zou horen. De juf zat ver van mij vandaan en vroeg me om het te herhalen. Ditmaal zei ik het iets harder: “Rij-instructeur”. De reactie van mijn juf bevestigde mijn vermoeden dat mijn vader heel wat lager op de maatschappelijke ladder stond dan de vaders van mijn medeleerlingen. Ik ging weer zitten en het duurde even voordat de stem van mijn juf weer tot me doordrong. Omdat niemand de rest van het schooljaar naar mijn vaders beroep vroeg, had ik geen last meer van schaamtegevoelens. Voor zover Mina met haar arrogante gedrag mij tenminste niet neersabelde.

Doordat ze voortdurend complimenten kreeg, werd Mina een verwaand meisje. Als ik op school een hoger cijfer had gehaald, dan was ze stinkend jaloers op me. Ze vond dat ik niet het recht had om een betere leerling te zijn dan zij. Ik kan me nog helder haar priemende ogen herinneren waarmee ze me overlaadde met al de woede die in haar mooie hoofdje zat. Ze voelde zichzelf het middelpunt van het heelal. Omdat ik geen complimenten kreeg over mijn uiterlijk of mijn afkomst, keurde ze me geen blik waardig. Ik was lang niet zo populair als zij en daarom hoorde ik niet in haar vriendinnenkring. Ze weigerde steevast om met mij te spelen. Ze verbood zelfs haar vriendinnen om contact met mij te onderhouden. Het was me niet toegestaan om haar ver boven mij verheven wereld binnen te treden. Ik had niets stoms of verkeerds gedaan en was altijd vriendelijk tegen haar geweest. Maar ze strafte me met haar ongenaakbare schoonheid. Ik klaagde echter nooit over haar gedrag en vermeed het om er bij mijn moeder over te zeuren. Soms vroeg ik haar: “Waarom ben ik niet zo mooi als Mina?”. Dan antwoordde ze: “Jouw levenslot moet mooi zijn”. Met haar wijze woorden probeerde ze me op te beuren. Maar dat mislukte, want de betekenis van “levenslot” ontging me volkomen.

Omdat ik niet met mijn leeftijdsgenootje Mina mocht spelen, nam ik maar genoegen met de twee jaar jongere Laleh. We kleedden onze handgemaakte poppen aan en bereidden een maaltijd met onze rose plastic kinderkookspulletjes. Ik nam de rol aan van een lieve moeder en mijn zusje was mijn kind. Mijn broer hield niet van dat meisjesgedoe, maar wel van voetbal. Ook ik vond het leuk om tegen een bal te trappen, zeker wanneer ik was uitgekeken op het weinig opwindende meisjesspeelgoed. Laleh had geen enkele interesse in voetbal en andere bezigheden die van huis uit met jongens worden geassocieerd. Hamid en ik gingen vaak samen fietsen en voetballen. We deden wedstrijdjes met elkaar en gingen dan met een fiets of een skateboard bovenaan een schuin aflopende straat staan. Hoe schuiner de straat, hoe spannender het zou worden, dachten we. Ik verloor die wedstrijden meestal. Dat soort spelletjes boeiden me enorm, maar iets zat me dwars. Ik kreeg als meisje meer waarschuwingen om op te passen en daardoor werd ik bang gemaakt. Hamid en ik gingen in de zomeravonden vaak in een park met een hele groep vrienden voetballen. Hij plaatste me als keeper in het doel en beschermde me zo tegen het hardhandige trekken en duwen van zijn soms nogal ruwe vrienden.

Wanneer mijn broer geen tijd voor me had, probeerde ik Laleh over te halen om samen met mij ook die jongensspelletjes te gaan doen. Ik probeerde zoveel mogelijk enthousiasme te leggen in mijn verhalen over het spannende fietsen, skaten en voetballen. Ik pakte een van de skateboarden. Omdat ze niet alleen durfde te skaten, ging Laleh achter me op het skateboard zitten en zoefden we naar beneden in dezelfde straten als waar ik me eerder zo sensationeel en vol adrenaline in mijn lijf in de diepte had gestort. Daar moesten wel ongelukken van komen. We kwamen thuis met wonden op mijn en haar hoofd. Ik werd geconfronteerd met het boze gezicht van mijn moeder die zei: “Kun jij niet net als andere meisjes braaf zijn en ook meisjesspelletjes doen? Jij begrijpt niet dat je geen jongen bent. Jij bent al groot en je moet het huishouden leren kennen. En als je naar buiten gaat, dan moet je een hoofddoek dragen.”

Vanaf die tijd werd mijn moeder steeds meer mijn tegenstander. Ik groeide op als een ongehoorzame dochter voor wie ze zich ging schamen. Want mooie Mina bleef tijdens de zomerdagen altijd thuis en speelde zoet met het vele meisjesspeelgoed dat het verwende nest toegestopt had gekregen. Maar ik was natuurlijk buiten in de weer, met een bal in mijn handen te midden van een heleboel jongens. Ik was in opdracht van mijn moeder met een hoofddoek naar het voetbalveld gegaan, maar had de doek zo snel mogelijk afgedaan en ergens onder stenen verstopt. Soms was ik zo fanatiek aan het voetballen dat ik helemaal vergat waar ik de hoofddoek had verborgen. Ik kon hem dan niet meer vinden en moest zonder hoofddoek naar huis. Mijn moeder keek me dan dreigend aan en gaf me geen toestemming meer om naar buiten te gaan. Maar als ze ’s middags een dutje ging doen, ontglipte ik het huis, samen met mijn broer. We zorgden ervoor om op tijd terug te zijn, voordat mijn moeder wakker werd. Later, op de middelbare school, werd basketbal mijn favoriete sport. Zoals altijd, maakte mijn moeder ook daar bezwaar tegen. Ze zei: “Kun je je nu nooit eens als een meisje gedragen? Kun je niet een sport kiezen die bij meisjes hoort? Door jouw stomme gedrag komt er nooit een man bij ons aankloppen om je hand te vragen. Een moeder kan beter tien jongens hebben dan één dochter”, mopperde ze. “God moet mij helpen, want ik weet niet wat ik moet doen met die vier.” Toen de zware basketbal voor de tweede keer op mijn hoofd terecht was gekomen, ging mijn moeder kwaad naar school. Ze eiste dat de docent sport mijn naam zou verwijderen uit de lijst van leerlingen die in de basketbalgroep zaten. Ik mocht niet meer meedoen en moest me voortaan tevreden stellen met badminton of fitness. De shuttle van badminton kon mijn gezondheid niet in gevaar brengen, zo dacht mijn moeder.

Toen ik veertien jaar was, besloten mijn vader en de vader van mooie Mina om naar een betere buurt te verhuizen. Eerst moesten ze een stuk grond kopen om daarop een huis te laten bouwen. Beide vaders hadden hun huidige woningen verkocht aan een collega van mijn oom. Mijn vader droeg mijn oom op om aan die collega ook het geld te vragen van onze eigen woning. Mijn oom kreeg het geld van beide huizen, maar hij hield ook ons deel voor zichzelf. Hij bleek een van de mensen te zijn die snel en goedkoop succes willen hebben. Hij kocht met het geld van beide woningen voor zijn eigen gezin een mooi nieuw huis. Dat was het begin van een slepend conflict tussen mijn oom en mijn vader en moeder. Mijn tante durfde niets te zeggen en bemoeide zich er niet mee. Mijn oom en tante verhuisden naar hun nieuwe huis en later werden ze de buren van Lida, in de duurste wijk van Teheran.

Ik begreep niet hoe mijn tante in een huis kon gaan wonen dat was gekocht met geld dat mijn oom van mijn vader had ontvreemd. Net als mijn moeder probeerde mijn tante een goede moslim te zijn. Ze wist genoeg van de islam om in te zien dat een moslim niet mag bidden in een huis dat is gekocht met gestolen geld. Maar in dit geval bleek het voor mijn oom en tante winstgevender te zijn om te doen alsof ze goede gelovigen waren. Mijn tante zat tussen twee vuren, tussen haar echtgenoot en haar zus. Ze koos voor haar gezin en beschouwde het huis als een paraplu die haar gezin zou beschermen tegen de kou en de regen. Maar dat huis was kil van binnen, want het was gebouwd op de grondvesten van oneerlijkheid en egoïsme. Hoe kon haar gezin daar warmte vinden? Mijn ouders hadden mijn oom voor de rechter kunnen slepen, maar zagen daarvan af omdat ze hun familie-eer niet te grabbel wilden gooien. Mijn moeder zei: “Het geeft niet. God gaat ons belonen en ons onze rechten teruggeven.”

Ons huis was verkocht en we hadden er geen geld voor gekregen. We konden dus ook geen ander huis kopen. Daarom huurden we in “de pilotenwijk” Sadat Abad een woning die weliswaar goedkoop was, maar te klein voor ons allemaal. We schaamden ons ervoor om onze vriendinnen uit te nodigen of een verjaardag te vieren. Onze vriendinnen wisten niet waar we woonden en we probeerden dat voor hen zo goed mogelijk te verbergen. Daardoor leerde ik aan om mijn woonsituatie en later mijn gevoelsleven zoveel mogelijk geheim te houden.

Omdat ik mijn vriendinnen alleen op school zag, de rest van de dag niet en ook niet in de lange zomervakantie, kon ik geen diepere banden met hen aanknopen. Ik voelde me vaak alleen. Met mijn broer kon ik niet meer optrekken. Daar was ik al te oud voor. En Laleh zou met haar angstige en afhankelijke karakter toch nooit een hartsvriendin van me kunnen worden, zo verwachtte ik. Als een spring-in-‘t-veld die nooit rustig kon blijven zitten, zocht ik altijd spanning en sensatie op. Toen ik op de hogeschool zat, pakte ik stiekem de sleutel van de auto van mijn vader. Zodra mijn vader in slaap was gevallen, kroop ik achter het stuur en scheurde ik zonder rijbewijs door de straten van onze wijk. Ik hield vaak wedstrijdjes met Shahab, een jongen van 21 jaar die in onze wijk woonde. Hij reed met zijn auto achter mijn auto aan, als we elkaar bij toeval tegenkwamen. We genoten zoveel van het rijden dat het onze hobby werd. Na een tijdje gereden te hebben moest ik altijd stoppen omdat de aftandse auto van mijn vader in slaap was gesukkeld en te moe bleek te zijn om voort te rollen. Shahab stopte ook en we stapten uit. We vroegen samen vriendelijk maar dringend aan de auto om op deze plek niet in slaap te vallen en te wachten met snurken totdat we een geschiktere slaapplaats zouden hebben gevonden. Maar de auto was te vermoeid geraakt en kon niet wakker worden geschud. Daarom stapte ik in de auto van Shahab, die mij naar huis bracht, en liet ik mijn vaders auto tot rust komen, totdat mijn vader hem uit zijn zomerslaap zou halen.

In tegenstelling tot de meeste Iraanse jongens, die van brave en rustige prinsessen hielden, vond Shahab mij, een spontane en ravottende meid, leuk, en ik hem. Hij was mijn eerste vriend. Ik voelde me opgetogen en genoot van die spannende nieuwe ervaring. Tijdens onze afspraakjes gingen we autorijden en in het noorden van Teheran bergen beklimmen. Zo leerde ik ook om op muren te klauteren en kon ik gemakkelijker ontsnappen, wanneer ik ergens met een jongen alleen was en volgens mijn moeder de watten met het vuur samen zijn. Het vuur kan de watten snel laten ontbranden, en als dat mij zou overkomen, dan moest ik me als wattenvrouw vliegensvlug uit de voeten kunnen maken voor de vuurman. Als ik in zo’n geval niet via de voordeur kon weglopen, dan was het altijd handig om mijn schattige wattige lichaam te hebben getraind in klimmen en langs een hoge muur te kunnen verdwijnen uit het zicht van de vuurman. Omdat ik steeds op mijn wattenlichaam moest letten, had ik de kans gemist om een muziekinstrument te leren bespelen. Mijn docent muziek was een vriend van mijn neef. Hij wilde me gratis les geven, wat me erg leuk leek. Na twee keer les van hem te hebben gehad, ontdekte mijn moeder dat ik tijdens de les met hem alleen in één kamer was. Dat kon ze niet verdragen, want het zou best mogelijk kunnen zijn dat satan de vuurman met een verleidelijke gedachte in de vorm van een lucifer zou kunnen ontbranden. Daar zouden de watten uiteraard geen weerstand aan kunnen bieden. Volgens mijn moeder moesten de watten veilig in het wattendoosje opgesloten blijven en mochten ze er pas tijdens de huwelijksnacht uitgehaald worden om zich door de heilige echtgenoot in vuur en vlam te laten zetten. Ik moest in die jaren alle mooie momenten van de liefde missen, omdat het wattendoosje op slot moest blijven. In plaats van te genieten en gevoelens met elkaar te delen, moest ik op bevel van mijn moeder mijn hoofd pijnigen over de vraag hoe ik het beste kon weglopen van de vuurmannen. Weglopen leerde ik helaas maar al te goed.

Mijn moeder gaf me geen toestemming om elke middag naar buiten te gaan. Ik moest daar elke keer om smeken. Soms nam ik mijn make-up mee naar school en maakte ik me in de wc een beetje op, zodat ik er wat minder afstotelijk uitzag in mijn spuuglelijke donkerblauwe schooluniform en met mijn saaie hoofddoek. Wij pubermeiden waren verplicht om onze prachtige jonge lichamen en ons golvende lange haar te verbergen onder de grauwheid van onze kleding. Elke ochtend bonden we ons haar in een paardenstaart, zodat het verborgen zou blijven onder onze maghneh. Als ons haar zichtbaar werd, dan kregen we een waarschuwing over ons zondige gedrag. Want op elk moment van de dag zouden vuurjongens over de muren van de school kunnen klauteren en door onze uit de maghneh ontsnapte haarlokken in verleiding kunnen worden gebracht.

Om Shahab te kunnen ontmoeten liep ik af en toe weg van school. Tijdens schooluren zonder belangrijke lessen of tijdens het sporten sprak ik stiekem met hem af. Tegen een schoolmuur aan stonden een paar oude stoelen en wat houten banken. Ik ging – alleen of met vriendinnen die ook een afspraakje hadden – op de stoelen staan, klom over de muur heen en sprong aan de andere kant naar beneden. Daar stonden geen stoelen, maar bevond zich wel Shahab die me in zijn armen opving. Ik spijbelde voor het goede doel van de liefde.

We gingen op tijd terug, voordat de schoolbel zou gaan rinkelen. Op een dag dat ik dacht weer in de armen van vuurman Shahab te belanden, sprong ik ook in de minder lieflijke armen van een agent van de religieuze politie. Die had stiekem achter Shahab staan wachten, zonder dat mijn vuurman dat had opgemerkt. Ik werd betrapt als een crimineel die uit de gevangenis wilde ontsnappen. De agent bracht Shahab en mij naar het politiebureau. We moesten wachten totdat onze ouders ons kwamen ophalen. Het gezicht van mijn moeder was om beurten witheet, asgrauw en vuurrood, toen ze het politiebureau binnenkwam. Onder haar toeziend oog moest ik een verklaring ondertekenen dat ik nooit meer van school zou weglopen om een jongen te ontmoeten. Ze was razend op mij, nu ik een liefdescrimineel bleek te zijn geworden. Van haar mocht ik niet naar de ogen van jongens kijken. Als ik met een jongen sprak, dan moest ik de hele tijd naar beneden kijken of mijn blik ergens anders op richten. Mijn moeder eiste van me dat ik zo zacht mogelijk sprak met mijn vriendinnen, als we op weg naar school waren of terug naar huis gingen. Ook mocht ik nooit hard lachen. Voor haar was dan ook ongetwijfeld het einde van de wereld uitgebroken, toen ze mij en een jongeman als liefdescriminelen aantrof op een politiebureau. Het was zo erg voor haar dat ik vreesde dat ze elk moment een hartaanval kon krijgen. Ze jammerde tegen zichzelf en tegen God: “Wat heb ik zo fout gedaan dat ik nu deze ellende moet dragen?” En daarna verklaarde ze plechtig: “Als je me wilt onteren, zeg het me dan. Ik ga mezelf nu doodmaken, zodat ik eindelijk rust krijg.” Ik voelde me de verderfelijkste mens op aarde, die onvergeeflijke zonden had begaan. Ze maakte zo’n oorlogsdrama over de watten en het vuur dat ik me een moegestreden soldaat voelde, wanneer ik met mijn onaangetaste wattendoosje na het zoveelste afspraakje met een vriend veilig was teruggekeerd uit de veldslagen van de liefde. Ja, ik was een oorlogsheld die de lusten had overwonnen en rein was gebleven. Ik had de trotse behoefte om een levensgrote foto van mezelf op te hangen te midden van andere helden, zoals Zorro, die immers ook was weggelopen. De rijken waren de vijand van Zorro, en de vuurjongens waren mijn vijand. Zorro maakte de armen blij met geld, en ik zou mijn toekomstige heilige echtgenoot blij maken met mijn maagdelijkheid. Met haar strenge oerconservatieve regels wilde mijn moeder ons zo opvoeden dat behalve onze toekomstige echtgenoten geen zon en geen maan onze lichamen zou aanraken. Als ze daarin zou slagen, dan zou ze haar rol van waakzame en verantwoordelijke moeder tot een goed einde hebben gebracht.

Na het voorval met Shahab mocht ik niet langer meer alleen naar school. Ik werd voortaan gebracht door mijn vader. Na de oorlog met Irak was hij taxichauffeur geworden. Hij moest zijn dagschema zo plannen dat hij geen passagiers hoefde te vervoeren als hij mij moest ophalen. Mijn moeder drukte hem op het hart om allereerst zijn dochter veilig thuis te brengen. Geld verdienen kwam pas op de tweede plaats. Uit vrees dat hij zijn zondige dochter misschien wel op een politiebureau zou aantreffen, parkeerde hij ’s middags, een uur voordat de schoolbel zou gaan rinkelen, zijn auto tegenover de school. Het lukte me niet meer om met Shahab af te spreken. Onze school stond bekend om de rijke en mooie meiden die de klaslokalen bevolkten. Daardoor trok onze school jongens aan die na schooltijd helemaal van de andere kant van Teheran kwamen om naar die meiden te gluren en hen misschien wel te versieren, als zich de kans zou voordoen. Als we de school uit gingen, stond de straat vol auto’s van jongens die ongeduldig aan het wachten waren op vrouwelijke schoonheid. Sommigen waren te voet afgekomen op de in de lucht hangende belofte van plezier en visueel spektakel. We vlogen naar buiten, omdat we niet langer meer wilden blijven hangen in onze saaie suffe schoolmeisjesomgeving en na een lange schooldag een hele nieuwe opwindende wereld wilden betreden. Maar mijn wereld buiten kende geen spanning en uitdaging. Met zijn oude wrak stond mijn vader precies tegenover de voordeur van de school, zodat ik zo snel mogelijk instapte om me uit het zicht van de jongens te verwijderen.

Als we het laatste uur in de tuin van de school sportles hadden, dan ging ik stiekem op een stoel staan en over de muur heen kijken om te ontdekken welke knappe jongens die dag met begerige ogen stonden te wachten op de meiden over wie ze de avond ervoor zo heerlijk hadden gedroomd. Als ik eenmaal wist op welk meisje een bepaalde jongen stond te wachten, dan pakte ik mijn taak van zelfbenoemde koppelaarster op. Ik maakte dan van papier een vliegtuigje en gooide dat luchtvaartuig van prille liefde vanaf de muur buiten via een openstaand raam in het klaslokaal naar binnen, waar het meisje les had en trappelend van ongeduld op haar horloge zat te kijken. Als het vliegtuigje na een lange reis door het luchtruim uiteindelijk bij de tafel van een andere rijke en mooie meid landde, dan werd het vliegensvlug doorgegeven aan degene voor wie het was bestemd. We waren op dergelijke momenten allemaal vriendinnen en deelden het gevoel van spanning en opwinding. Zodra ze mijn vliegtuigbrief had gelezen, stuurde het object van de liefde van de jongen me op haar beurt vanaf haar handpalm door de lucht dolgelukkige kusjes terug. Haar ogen straalden verrukking uit.

Onze harten gingen wild tekeer als de schoolbel ging en we eindelijk naar buiten mochten. Shahab wachtte soms bij de voordeur van de school, alleen maar om me smachtend aan te kijken. Hij reed vervolgens achter de auto van mijn vader aan. Met onze ogen wisselden we onze gevoelens uit. Dat ging zo door totdat Shahab met zijn ouders naar een andere wijk verhuisde. De vader van Shahab verkocht zijn huis aan een bedevaartganger naar Mekka, de heer Mortazavi, een in onze buurt bekende moslim die zoveel respect genoot dat iedereen wel op zijn naam wilde zweren. De dreigende verhuizing, die Shahab me per brief had gemeld, maakte me bijzonder verdrietig. Ik wilde zoveel mogelijk genieten van de laatste dagen dat hij en ik nog dicht bij elkaar woonden. Zodra mijn moeder het huis was uitgegaan, sprong ik naar buiten en zocht ik hem op. We gingen naar een afgelegen straat, uit angst voor de religieuze politie en vooral voor mijn moeder. Omdat ze meende dat Shahab en ik geen contact meer met elkaar onderhielden, voelden we ons niet op ons gemak. Shahabs familie verhuisde en hun woning kwam leeg te staan. De nieuwe eigenaar Mortazavi was nog niet verhuisd, maar beschikte al wel over de sleutels van de woning. Ook Shahab had nog een sleutel. Om niet langer op straat te hoeven zwerven namen we onze toevlucht tot het lege huis. De woning was veel groter dan het huis van mijn ouders. Op de vloer van de huiskamer lag parket. Er stond een bar in. De vloer van de vier slaapkamers was bedekt met tapijt .

Een kwartier nadat we het huis waren binnengegaan, op het moment dat Shahab mij de kamers liet zien, hoorden we het geluid van de sleutel in het slot. We hoorden twee stemmen en meenden dat de zo respectvolle Mortazavi had afgesproken met een schilder of een klusjesman. We dachten dat hij alleen een opdracht zou geven en daarna snel zou vertrekken. Ik verstopte me met Shahab in een ingebouwde kast van een slaapkamer. Shahab pakte van binnenuit de deur van de kast stevig vast. Degene die met Mortazavi was meegekomen, bleek een vrouw te zijn, zo hoorden we vanuit onze schuilplaats. Eerst dachten we dat hij zijn vrouw had meegenomen om samen te bespreken wat er in het huis moest gebeuren. Tot onze schrik gingen ze in de slaapkamer waar wij ons hadden verstopt, op de grond zitten en met elkaar praten. “Hoe is het met je kinderen? Wat heb je nodig voor je dochter?”, vroeg Mortazavi aan de vrouw. Meteen begrepen we dat ze niet zijn echtgenote kon zijn. “Jammer dat je kinderen vandaag thuis waren en we niet bij jou konden afspreken. Nu moeten we hier op de grond zitten, zonder bed. Maar ik heb de tapijten laten liggen, zodat het niet te hard aanvoelt”, vervolgde hij. De vrouw begon uit te wijden over haar kinderen en over haar zorgen als alleenstaande moeder. Mortazavi leek genoeg te hebben van dat soort vrouwenpraatjes en alleen belangstelling te hebben voor haar lichaam. Hij wilde geen tijd verspillen en zijn lusten niet laten bederven door gezeur en zorgen. “Trek je kleding uit”, hoorde ik hem zeggen, alsof hij een ondergeschikte een bevel gaf. “Wil je mijn beha even losmaken?”, vroeg ze. Gezien de snelheid waarmee hij aan zijn gerief leek te willen komen, moesten haar borsten op hem overkomen als een hinderlijke overbodigheid. Toch wilde ze hem de indruk geven dat ze er alles aan deed om het hem naar de zin te maken. Hij bleek nauwelijks de tijd te willen nemen voor de handelingen die het heersende beeld van deze zogenaamd zedige en zuivere bedevaartganger in een handomdraai aan stukken sloeg. Ik voelde me dodelijk verlegen, daar in die donkere kast. Ik wilde niets meer horen en stak mijn vingers in mijn oren. Na een paar minuten ging hij naar de badkamer. Hoewel ik mijn vingers stevig in mijn oren had gedrukt, had ik toch nog moeten aanhoren dat de vrouw helemaal niet had genoten. Het was voor haar niet meer dan een verplicht nummertje geweest waar ze wat geld voor zou krijgen. Haar geluiden tijdens de platte seks hadden vals en onecht geklonken, zozeer zelfs dat ik de indruk kreeg dat ze werd lastig gevallen. Ze was weliswaar niet verkracht, maar het leek er wel op. Hij zei: “Ik ga douchen”. Na het douchen hoorde hem ik bidden: “Allah o akbar”. Hij vond God groot. Wegens de warmte van de kast en de schaamte baadde ik inmiddels in het zweet. Hij keerde bij de vrouw terug en vroeg haar op dwingende toon om zich snel aan te kleden. Hij gaf haar geld, maar ze vroeg om meer. Hij werd boos en weigerde dat. “Maar ik kan met dit geld mijn huur niet betalen”, drong ze wanhopig aan. “Voor deze keer is het voldoende”, sprak hij streng.

De sleutel werd in het slot omgedraaid, waaruit Shahab en ik opmaakten dat ze de woning hadden verlaten. Meteen kwamen we uit onze schuilplaats vandaan. Onze handen waren aan het tintelen. Ik had mijn vingers immers zo krampachtig mogelijk in mijn oren gedrukt en Shahab had steeds zo stevig mogelijk de deur vastgehouden. Nadat Mortazavi en de vrouw afscheid van elkaar hadden genomen, scheidden hun wegen zich onverbiddelijk. Hij ging weer de mooie moreel hoogstaande meneer uithangen. Zij zag zich gedwongen om haar lichaam te blijven verkopen en geld te krijgen van rijke en diepgelovige mannen, die in ruil daarvoor haastige seks konden hebben. Na deze voor mij traumatische gebeurtenis wilde ik niet meer in Shahabs ogen verschijnen. Als hij bij mijn school op me stond te wachten, dan gaf ik mijn vriendinnen de opdracht om hem in de gaten te houden. Ik bleef in de tuin van de school totdat hij wanhopig en verdrietig naar huis was gegaan. Omdat hij niet meer in onze wijk woonde, kon hij me in de loop der tijd steeds moeilijker op het spoor komen.

Lili Irani

(Lees verder in deel 3.)