Uitsluiting van arbeid voor Palestijnen
Vóór deze oorlog was de deelname door Palestijnen aan de betaalde arbeid gereguleerd met een arbeidsvergunning. Deze werd gecontroleerd bij de toegang naar Israël uit Gaza en de Westelijke Jordaanoever, Palestijnse gebieden waar weinig werkgelegenheid te vinden is. Na 7 oktober werd de noodtoestand uitgeroepen. Dat betekende onder meer dat de toetreding tot Israël verboden was en controleposten sloten. Ministers van Netanyahu, met name de extreem-rechtse, ontwikkelden een plan om de Palestijnse werkers te vervangen door migranten, met name uit India en Afrikaanse landen. Gedacht werd aan zo’n 160.000. Vakbond MAAN verzette zich daartegen en nam deel aan een campagne om de poorten naar Israël open te houden. Zonder succes. Maanden van werkloosheid braken aan voor zo’n 200.000 Palestijnen en door het gebrek aan enige uitkering trof dat ook de honderdduizenden die van het inkomen van hun kostwinner afhankelijk zijn. Het plan bleek een fiasco. Het bleek onmogelijk om snel de afhankelijkheid van de Palestijnen te breken. Bovendien bood de oorlog niet bepaald een veilige werkplek en vergde de werving van tienduizenden geschoolde migranten een onuitvoerbaar selectiebeleid. Tekenend was de forse kritiek door ondernemers – geen werk, geen winst, wel faillissement. Behalve dat ongeveer 20 procent van het Palestijnse bruto nationaal verloren ging, daalde ook de productiviteit van de Israëlische economie. Zelfs de veiligheidsdiensten uitten hun zorgen: extreme bestaansnood kweekt explosief verzet en corruptie. Het regeringsbesluit leek dan ook vooral geïnspireerd te zijn door oorlogswraak tegen Palestijnen. Een van de betrokken ministers beweerde: een land dat het leven waardeert, laat de burgers van de vijand niet toe.
Hans Boot in Uitsluiting van arbeid voor Palestijnen (Solidariteit.nl)