Utrechtse studenten leren migratie te beheersen

Studenten moeten leren dat Nederland vol is.
“De afgelopen decennia worden steeds meer westerse landen geconfronteerd met migranten die afkomstig zijn uit een grote diversiteit van landen en onderling grote verschillen vertonen in de mate van integratie in sociaal, economisch, cultureel en politiek opzicht.” Aldus de handleiding van het vak “Migranten en integratie” dat ik volgde aan de universiteit van Utrecht. Dat zet meteen de toon voor dit studie-onderdeel: migranten worden afgeschilderd als “een confrontatie”. “Een probleem” waar wetenschappers graag hun hoofd over breken, en waar beleidsmakers een oplossing voor willen vinden.

In de eerste week van de cursus werd er een onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen migrantengroepen. Zo zijn er arbeidsmigranten, migranten uit een voormalige kolonie, familiemigranten, politieke vluchtelingen, en ecologische vluchtelingen. In de rest van de cursus werd er voornamelijk aandacht besteed aan de eerste twee typen. Na deze opsomming werden de theorieën van de wetenschappers losgelaten op het vraagstuk waarom mensen migreren. Daarbij werd meteen duidelijk dat de wetenschappers dit vraagstuk vooral benaderden vanuit zichzelf en hun omgeving. Hun interesse leek niet verder te gaan dan te verklaren wat er zo goed en mooi was aan hun westerse landje, en wat dus de “pull-factoren” zijn van de “ontvangende landen”. Onder “pull-factoren” worden de redenen verstaan die een land aantrekkelijk maken om naar toe te migreren. Daarbij beperken de wetenschappers zich voornamelijk tot economische redenen, zoals waar migranten meer kunnen verdienen en de behoefte van het ontvangende land aan arbeidskrachten in het lagere arbeidssegment. Daaruit blijkt dat de wetenschappers ver afstaan van de migranten zelf. Het is nogal ridicuul om te denken dat migranten ervoor kiezen om naar een land als Nederland te komen zodat zij zich kunnen laten uitbuiten in onderbetaalde banen en onder slechte omstandigheden, alleen omdat Nederland behoefte heeft aan goedkope arbeidskrachten. Deze baantjes zijn eerder de enige uitweg voor migranten, omdat zij in een land als Nederland niet op een meer menswaardige manier in hun levensbehoeften kunnen voorzien.

Politiepief

In de tweede week van de cursus werd er aandacht besteed aan mensenhandel en mensensmokkel. Het betreffende college werd verzorgd door een man van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD). Tijdens dat college kwamen er foto’s en filmpjes voorbij van vrouwen die mishandeld en gebrandmerkt waren door hun pooiers, van iemand die zich urenlang verborgen moest houden in een enigszins verbouwd dashboardkastje van een auto en van tientallen mensen die waren omgekomen in een vrachtwagen, waarmee zij de grens over werden gesmokkeld. Ondanks alle gruwelijkheden die hij ons, de studenten, liet zien kon hij het niet laten om de slachtoffers toch nog in een kwaad daglicht te zetten. Zij zouden namelijk “misbruik maken van de asielprocedure”. Maar over de manier waarop dat vermeende “misbruik” dan plaats zou vinden, deed de politiepief nogal vaag en ontwijkend.

Twee weken later kwam het migratiebeleid aan bod. Dat werd gedefinieerd als “beleid gericht op het volume en compositie van immigratie”. Er werd een onderscheid gemaakt tussen intern en extern beleid, waarbij het interne beleid “maatregelen zijn die effect hebben nadat de mensen de grens gepasseerd zijn” en het externe beleid bestaat uit “maatregelen die effect hebben voordat mensen vertrekken of voordat zij de nationale grens bereiken”. Het externe beleid omvat maatregelen als het moeten aanvragen van een visum en “informatiecampagnes in bronlanden waarin wordt duidelijk gemaakt dat de mensen niks te zoeken hebben in de EU”. Bij het interne beleid wordt gedacht aan het wel of niet geven van een verblijfsvergunning en het opleggen van sancties aan werkgevers die mensen zonder papieren laten werken.

Kritiek op het migratiebeleid was gedurende de hele cursus niet te bekennen. Integendeel, wij moesten juist leren dat migratiebeleid “nodig is”. Daarvoor werden vier, van nationalisme doorspekte, verklaringen gegeven. Ten eerste zou migratie een gevaar zijn voor “de nationale veiligheid”. Migratiebeleid zou zorgen voor “handhaving van de vrede” en voor “stabiliteit”. Ten tweede zou vrije migratie een gevaar vormen voor de nationale economie. Alleen het controleren van migratie zou voor welvaart zorgen en zou “onze arbeidsmarkt” beschermen. Ten derde is er nog het probleem van de populatiedichtheid. Als migranten naar Nederland komen, dan moeten ze ook ergens wonen. Het zou niet mogelijk zijn om zoveel mensen te huisvesten, dan wordt Nederland alleen maar “minder leefbaar”. Tot slot wordt migratie neergezet als een gevaar voor “de sociale en culturele cohesie”. Dat zijn dure woorden die alleen maar aanduiden dat migranten “onze nationale identiteit” zouden aantasten en “onze tradities” in gevaar zouden brengen. Migranten zouden dus voornamelijk een bedreiging vormen. Zij worden neergezet als barbaren die de vrede bedreigen, ‘onze’ banen afpakken en dan ook nog eens in ‘onze’ huizen willen wonen. Dat ze ook nog eens ‘onze’ tradities in gevaar brengen, is de druppel die de emmer doet overlopen.

Barbaar

De week erna ging het over het integratiebeleid. Het college van die week begon met een chronologisch verhaal over de intensiteit van dat beleid. Het verhaal begon in de jaren 70 toen er nog geen beleid werd gevoerd, en eindigde in 2012 bij het inmiddels gevallen kabinet Bruin I. Daarbij werd verwezen naar een zestal beleidsmaatregelen die volgens Bruin I de integratie zouden bevorderen. Ten eerste zien Rutte & co integratie als de eigen verantwoordelijkheid van migranten. Zij moeten daarom de kosten voor hun inburgeringscursus zelf betalen, wat neerkomt op zo’n vijfduizend euro. Dat was in het verleden geen succes, omdat er niemand op af kwam. Ten tweede oppert de regering dat de verblijfsvergunning ingetrokken zou moeten worden als een migrant zijn inburgeringsexamen niet zou halen. Ten derde is er het beleid van “denaturalisatie” bij ernstige misdrijven, ook als die in het verleden hebben plaatsgevonden. Ten vierde is er het ontmoedigen van dubbele paspoorten, maar dat kan volgens de Raad van State niet worden uitgevoerd. Ten vijfde wordt illegaliteit strafbaar. Tot slot wil men alle positieve maatregelen die gericht zijn op migrantengroepen stopzetten.

De hoogleraar die het vak doceert, toonde zich geen fan van dit kabinet en gaf ook enkele kritiekpunten. Zo noemde hij het beleid “veelal symbolisch” omdat het niet strookt met EU-afspraken of andere internationale conventies. Daarnaast zijn niet alle maatregelen nieuw, en hebben ze in het verleden al bewezen geen “succes” te hebben. Ook vond hij dat het beleid betrekking had op maar een gering aantal mensen. Vervolgens wees hij op het gevaar dat geringe resultaten kunnen leiden tot frustraties en radicalisering bij zowel migranten als de nationale meerderheid. En tot slot zouden “succesvolle” migranten zich minder thuis gaan voelen en daardoor gaan emigreren. Zijn kritiek bleef dus behoorlijk oppervlakkig en had voornamelijk betrekking op de uitvoerbaarheid van het beleid, de eventuele negatieve gevolgen voor de economie, en niet op de inhoud ervan. Hij leek zich meer druk te maken om de “succesvolle” migranten, die een goede opleiding hebben genoten en een goedbetaalde baan hebben, en die niet afgeschrikt mogen worden, dan om de mensen zonder papieren aan de onderkant van de samenleving. Wellicht heeft dat iets te maken met het beeld dat hij eerder al schetste: de migrant als barbaar die allerlei gevaren met zich meebrengt.

Gevaar

Vervolgens werden in dit college verschillende soorten van integratie genoemd. De eerste had, hoe kan het ook anders, betrekking op de economie. Welke positie heeft de migrant of vluchteling op de arbeidsmarkt? En hoe doet hij of zij het in het onderwijs? De tweede heeft betrekking op het sociale leven van de vluchteling of migrant. Hoeveel contact heeft hij of zij met Nederlanders, is hij of zij ook getrouwd met een Nederlander? En is de migrant of vluchteling lid van verenigingen? De derde heeft te maken met cultuur. Identificeert hij of zij zich wel genoeg met Nederland? Hoe is de taalbeheersing? Welke religie hangt de vluchteling of migrant aan? En wat weet hij of zij over “de vaderlandse geschiedenis”? Tot slot is er nog de politieke integratie. Is de vluchteling of migrant wel lid van een politieke partij? En stemt hij of zij wel bij de verkiezingen?

Het afdwingen van die laatste vorm van integratie is nog wel het meest tenenkrommend. Politieke integratie bestaat uit politiek vertrouwen, het naleven van democratische waarden en politieke participatie in bijvoorbeeld politieke partijen, zo kregen we te horen. Politiek vertrouwen zou betekenen dat iemand vertrouwen moet hebben in “de democratische instituties”. Wanneer iemand geen vertrouwen heeft in het politieke systeem, of de democratische waarden niet naleeft, zou hij of zij een gevaar vormen voor “de legitimiteit van de instituties”. Met andere woorden, als je geen vertrouwen hebt in dit ‘democratische’ systeem, waarbij de macht ligt bij de rijken, waarin sprake is van onderdrukking en uitbuiting en waarin het kapitaal de leidende factor is bij politieke besluitvormingen, dan vorm je een gevaar.

Het afronden van het vak ging bij mij gepaard met een nare bijsmaak. Het is een triest gegeven dat wetenschappers zich zo laten leiden door hun vooroordelen. Maar triester is nog wel dat zij het wetenschappelijk onderwijs gebruiken als doorgeefluik voor het nationalistische en racistische gedachtegoed van de staat.

Shirley de Vet