Vietnam, Algerije, Palestina: de fakkel van de anti-koloniale strijd doorgeven (deel 1)
“Kolonialisme is geen denkende machine, en ook geen lichaam dat kan redeneren. Het is puur geweld, en het zal alleen toegeven wanneer het geconfronteerd wordt met meer geweld.” (Frantz Fanon, 1961)
“Het imperialisme heeft zijn lichaam uitgestrekt over de hele wereld. Zijn hoofd ligt in Oost-Azië, zijn hart in het Midden-Oosten, zijn slagaders in Afrika en Latijns-Amerika. Waar je het ook aanvalt, je beschadigt het en je dient de wereldrevolutie.” (Ghassan Kanafani, Palestijnse schrijver, 1972).
Dit jaar, 2024, valt samen met de zeventigste verjaardag van de Slag om Dien Bien Phu (mei 1954), waarin Vietnamese revolutionairen een verpletterende nederlaag toebrachten aan de Franse kolonialisten. Het is ook de zeventigste verjaardag van de Algerijnse revolutie, die op 1 november van hetzelfde jaar begon. De Algerijnen en Vietnamezen verzetten zich al tientallen jaren tegen koloniale onderdrukking voordat ze twee van de belangrijkste revoluties van de twintigste eeuw ontketenden tegen Frankrijk (en zijn lokale collaborateurs), dat op dat moment de op één na grootste Europese koloniale macht ter wereld was en ook door NAVO-strijdkrachten werd gesteund. Geen discussie over dekolonisatie en anti-imperialisme kan compleet zijn zonder het belang van Vietnam en Algerije te bespreken, hoe inspirerend hun revolutionaire bevrijdingsstrijd was (en nog steeds is) voor onderdrukte mensen over de hele wereld, inclusief de Palestijnen.
Geen enkele revolutie is precies hetzelfde als een andere. Dat komt omdat alle revoluties geworteld zijn in een speciale nationale of regionale geschiedenis, geleid worden door bepaalde sociale krachten en plaatsvinden op een bepaald moment in de ontwikkeling van een land. Alle revoluties hebben echter één gemeenschappelijk element dat essentieel is: de komst van een nieuwe groep klassen die de leiding van de staat op zich neemt, of de overgang van koloniale afhankelijkheid naar nationale onafhankelijkheid. In de woorden van Lenin: “Voor een revolutie is het meestal niet voldoende dat de lagere klassen niet langer op de oude manier willen leven; het is ook noodzakelijk dat de hogere klassen niet op de oude manier kunnen blijven leven.” Ondanks alles wat toch nog bij het oude blijft, is het deze breuk die een grote maatschappelijke verandering tot revolutie maakt.
Tegen deze achtergrond beoog ik met dit lange artikel vijf doelen:
- 1. Stilstaan bij de geschiedenis van de Algerijnse en Vietnamese anti-koloniale strijd.
- 2. Verbanden leggen tussen beide opstanden met de Palestijnse bevrijdingsstrijd, om te begrijpen hoe de Palestijnen geïnspireerd zijn door de Algerijnen en Vietnamezen en zij op hun beurt zelf de wereld inspireren met hun resolute verzet tegen het zionistische koloniale systeem.
- 3. Aantonen dat we kolonisatoren en gekoloniseerden niet met dezelfde maatstaven kunnen beoordelen.
- 4. Internationale solidariteit tussen onderdrukten en gekoloniseerden aanmoedigen.
- 5. Het Palestijnse verzet plaatsen in de lange lijn van anti-koloniale en anti-imperialistische strijd, die teruggaat tot de vrijheidsstrijd van Haïti aan het eind van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw, toen slaafgemaakten daar in opstand kwamen tegen het Franse wereldrijk en de eerste zwarte republiek stichtten.
Kolonialisme ontzegt de gekoloniseerden hun eigen geschiedenis, nationale bevrijding vindt die terug
“Nationale bevrijding, nationale wedergeboorte, het herstel van het gevoel voor het volk een natie te zijn, gemenebest: wat de benamingen of de nieuwe formules ook mogen zijn, dekolonisatie is altijd gewelddadig.” (Frantz Fanon, 1961)
De Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd tegen de Franse kolonialisten was een van de meest inspirerende anti-imperialistische revoluties van de twintigste eeuw. Deze maakte deel uit van de dekolonisatiegolf die na de Tweede Wereldoorlog begon in India en China, en later Cuba, Vietnam en veel landen in Afrika overspoelde. De Algerijnen handelden in de geest van de Bandung Conferentie (Afrikaanse en Aziatische landen kiezen in de Koude Oorlog voor een eigen weg), in het tijdperk van het “ontwaken van het zuiden van de wereld”, een zuiden dat decennialang (en in veel gevallen meer dan een eeuw) onderworpen was geweest aan imperialistische en kapitalistische overheersing in verschillende vormen, van protectoraten tot koloniën met veel kolonisten uit het moederland, zoals Algerije.
In feite is de Franse kolonisatie van Algerije uniek, omdat dit het eerste Arabisch sprekende land en een van de eerste landen in Afrika was dat door het westen werd opgeslokt, lang voor de Conferentie van Berlijn in 1884, toen verschillende Europese rijken (zoals Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland, België, Italië, Spanje en Portugal) bijeenkwamen om het continent onder elkaar te verdelen. Frankrijk viel Algerije binnen in juni 1830. Het Franse leger zou de volgende vijftig jaar besteden aan het onderdrukken van een opstand, waarvan vijftien jaar tegen de briljante, felle en toegewijde verzetsleider Abd-El-Kader. De Fransen gingen zonder ophouden door met hun veroveringsoorlog, vooral onder het bevel van de meedogenloze maarschalk Bugeaud, die de tactiek van de verschroeide aarde toepaste en vele andere wreedheden beging, variërend van volksverhuizingen tot landonteigening, bloedbaden en de beruchte “enfumades”, waarbij het Franse leger hele inheemse gemeenschappen uitroeide door verstikking via vuren bij de ingang van grotten, waar de mensen naar toe gevlucht waren.
Naast het onderdrukken van de lokale bevolking door maarschalk Bugeaud moedigde Frankrijk actief de kolonisatie van Algerije door zijn eigen bevolking aan. In een verklaring voor de Nationale Vergadering in 1840 zei Bugeaud: “Overal waar zoet water en vruchtbare grond is, moeten kolonisten zich vestigen, zonder zich er om te bekommeren van wie die grond is”. (Dit is precies de aanpak die de zionisten een eeuw later in Palestina zouden toepassen). In 1841 bedroeg het aantal kolonisten al ruim 37.000, tegenover ongeveer drie miljoen “indigènes” (oorspronkelijke bewoners). In 1926 was het aantal kolonisten opgelopen tot ongeveer 833.000, vijftien procent van de totale bevolking, en in 1954 tot bijna één miljoen.
De kolonisatie ging gepaard met de onteigening van de grond van de inheemse boeren en het verdelen ervan onder de kolonisten, waardoor de Fransen de economische basis van de zelfvoorzienende boeren vernietigden. De plattelandsbevolking vocht massaal tegen de oprukkende koloniale troepen. De boerenopstand had zich over driekwart van het land verspreid. Maar in 1871 wisten de Fransen de kern van het Algerijnse plattelandsverzet te vernietigen. Toch vochten de boeren nog tot 1884 door tegen het kolonialisme. Deze historische boerenopstand was een reactie op een reeks rampzalige onteigeningen in de jaren 1860, waar de meerderheid van de Algerijnse plattelandsbevolking woedend over was en die hen deed vrezen voor bittere armoede. Hun leven werd nog moeilijker door droogte, mislukte oogsten, hongersnood, sprinkhanenplagen en ziekten, die meer dan een half miljoen dodelijke slachtoffers eiste (ongeveer een vijfde van de bevolking). In de periode tussen 1830 en 1870 kwamen naar schatting enkele miljoenen Algerijnen om.
De Egyptische marxist Samir Amin heeft beschreven hoe de Algerijnse plattelandsbevolking de koloniale verovering veranderde in een langdurige en verwoestende oorlog:
“De ineenstorting van de Ottomaanse regering en de uitroeiingsoorlog van het Franse leger hebben deze eerste periode (1830-1884) een aantal bijzondere kenmerken gegeven die men nergens anders aantreft. Geconfronteerd met de militaire macht van de Fransen, werd de stedelijke heersende klasse volledig in verwarring gebracht en kon die geen ander alternatief bedenken dan te vluchten. Wat de boeren betreft, was vluchten uitgesloten. Geconfronteerd met de dreiging van totale vernietiging maakten zij van het Algerijnse platteland het terrein van een vijftig jaar durende oorlog die miljoenen slachtoffers eiste.”
De Franse koloniale overheersing in Algerije duurde maar liefst 132 jaar en was uitzonderlijk lang en intensief vergeleken met het kolonialisme in andere Arabische en Afrikaanse landen. In Tunesië bijvoorbeeld duurde de koloniale bezetting 75 jaar en in Marokko 44 jaar. In 1881 werd Algerije voor het eerst bestuurd als een gewone Franse provincie, zij het dan dat de Algerijnse moslims tweederangs burgers waren. De Fransen bouwden anti-moslim discriminatie in het kiesstelsel in en zij legden de lagere status van moslims wettelijk vast in de afschuwelijke Code de l’Indigénat van 1881.
Na Frankrijks succesvolle gewelddadige onderdrukking van de anti-koloniale opstanden in Algerije, waarvan de laatste plaatsvonden in de jaren 1870 en 1880, zou het meer dan een halve eeuw duren voordat de Algerijnse verzetsbeweging de strijd weer opnam, nu in de moderne vorm van het Algerijnse nationalisme.
8 mei 1945: dag van de overwinning in Europa en van de bloedbaden in Algerije
“Het was in Sétif dat mijn gevoel voor menselijkheid voor het eerst een enorme deuk kreeg door de meest gruwelijke beelden. Ik was zestien jaar oud. De schok die ik voelde bij het meedogenloze bloedbad dat de dood van duizenden moslims veroorzaakte, ben ik nooit vergeten. Vanaf dat moment kreeg mijn nationalisme definitief vorm.” (Kateb Yacine, Algerijns schrijver en dichter)
Op 8 mei 1945 werd er in heel Europa feest gevierd, toen het nieuws over de capitulatie van de nazi’s zich verspreidde. Frankrijk verheugde zich over de bevrijding van een bezetting die vijf jaar had geduurd. Precies op hetzelfde moment begonnen de gebeurtenissen in Algerije die in de volgende twee maanden zouden leiden tot de koloniale slachting van duizenden Algerijnse moslims.
Terwijl de Europeanen feest vierden op de Dag van de Overwinning in Europa, demonstreerden Algerijnen in de noordoostelijke stad Sétif voor onafhankelijkheid en het einde van de kolonisatie. Ze droegen spandoeken met leuzen als “Voor de bevrijding van het volk, lang leve het vrije en onafhankelijke Algerije!” en ze zwaaiden voor het eerst met wat later de vlag van het Front de Libération Nationale (FLN, Front voor de Nationale Bevrijding) zou worden. De Franse koloniale autoriteiten onderdrukten de mars met geweld en veroorzaakten zo een opstand die leidde tot de moord op 103 Europeanen.
De koloniale vergelding voor deze moorden was wreed. Het Franse leger (luchtmacht, marine en leger) bombardeerde verschillende regio’s en brandde vele dorpen in de provincies Sétif en Guelma en het district Kherrata plat. In twee maanden tijd slachtten Franse gendarmes en soldaten, samen met wraakzuchtige kolonisten, tienduizenden, volgens sommige schattingen 45.000, Algerijnse moslims af.
De parallellen tussen de massamoorden van Sétif, Guelma en Kherrata en de operatie Al-Aqsa van 7 oktober 2023 door het Palestijnse verzet tegen Israël, en de genadeloze genocideslachting die daarop volgde, zijn te sterk om te negeren. In beide gevallen wezen de bezetters verzet, of het nu vreedzaam of gewelddadig was, volledig af en drukten zij het streven naar zelfbeschikking met grof, disproportioneel geweld de kop in.
In die tijd (1945) schreef een analist, in een poging om de “barbaarsheid” van de gekoloniseerden te verklaren en de bloedige onderdrukking door Frankrijk te rechtvaardigen: “De oproep tot geweld roept uit de bergen een soort kwade geest op, een wilde en wrede Berberse vrijheidsstrijder, wiens bewegingen alleen kunnen worden gestopt door een kracht die groter is dan de zijne. Dit is de historische en sociale verklaring voor de gebeurtenissen die plaatsvonden in Sétif op de dag dat de overwinning werd gevierd.” Dezelfde racistische, koloniale mentaliteit bij het zoeken naar verklaringen waarom de onderdrukten en gekoloniseerden in opstand komen, bestaat nog steeds: de Palestijnse aanvallen op 7 oktober worden vaak toegeschreven aan het pure kwaad, de irrationele wreedheid en de tijdloze barbaarsheid van middeleeuwse en onmenselijke terroristen, zonder stil te staan bij de 75 jaar kolonialisme, apartheid en bezetting.
De slachtpartijen die volgden op de betogingen van 8 mei 1945 hadden belangrijke gevolgen voor de Algerijnse nationalistische beweging. Voor de jonge generatie militanten was de Algerijnse oorlog al begonnen en kon de voorbereiding op de gewapende strijd niet langer worden uitgesteld. De meeste historici zijn het erover eens dat de massamoorden van 1945 traumatisch waren en een stempel hebben gedrukt op elke Algerijnse moslim die deze periode heeft meegemaakt. Bovendien kan elke Algerijnse nationalist die een prominente rol speelde in het FLN zijn revolutionaire vastberadenheid terugvoeren op mei 1945. Het zal niet verbazen als toekomstige generaties Palestijnse en Arabische revolutionairen (van alle politieke stromingen) hun toewijding aan de bevrijdingsstrijd terugvoeren op de genocide die volgde op de aanvallen van 7 oktober en het heroïsche verzet in Gaza, dat op dit moment nog steeds voortduurt.
Ahmed Ben Bella, leider van het FLN en staatshoofd van Algerije van 1962 tot 1965, was een veelgeprezen sergeant geweest bij het 7e Regiment Algerijnse Tirailleurs (lichtbewapende soldaten), een eenheid die zich onderscheidde in gevechten in Europa. Maar het waren de gebeurtenissen van 1945 die hem op het pad van de revolutie brachten. Later schreef hij: “De verschrikkingen in het gebied rond de Noord-Algerijnse stad Constantine in mei 1945 hebben me overtuigd van de enige weg: Algerije voor de Algerijnen.” Ook voor Mohammed Boudiaf, een andere revolutionaire FLN-leider en ook een toekomstig staatshoofd, brachten de koloniale slachtpartijen van 1945 hem ertoe om verkiezingsstrijd en aanpassing aan de Franse cultuur af te wijzen en zich te richten op gewapend verzet en directe actie als de enige manier tot bevrijding. De traumatische gebeurtenissen van 1945 waren de eerste salvo’s in de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd.
De overwinning van Vietnam was de inspiratiebron voor Algerije
“Onze acties zijn bedoeld om de oorlog naar de Fransen toe te brengen, om de hele wereld te laten weten dat het Algerijnse volk een bevrijdingsoorlog voert tegen zijn Europese bezetters.” (Djamila Bouhired, FLN-activist)
De Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd kunnen we niet los zien van de wereldwijde mondiale dekolonisatiebeweging. In 1945 werd de Arabische Liga opgericht die zich inzette voor Arabische eenheid. In 1947 werd India onafhankelijk van Groot-Brittannië. In 1949 versloeg de Chinese maoïstische revolutie de nationalisten van Chiang Kai-shek en werd de Volksrepubliek China opgericht. In 1955 vond de Bandung Conferentie in Indonesië plaats, waar 29 niet-gebonden landen uit Afrika en Azië zich – in de tijd van de Koude Oorlog – uitspraken tegen het kolonialisme en neo-kolonialisme. Ondertussen begon het Arabisch nationalisme vastere vormen aan te nemen.
De leiders van het FLN maakten zich geen illusies over de omvang van de taak waarvoor ze stonden, maar hun vertrouwen werd gesterkt door de smadelijke Franse nederlaag in Indochina in mei 1954. Zoals Frantz Fanon uitlegde, was de grote overwinning van de Vietnamese bevolking in Dien Bien Phu strikt genomen niet alleen een Vietnamese overwinning: “Sinds juli 1954 is de vraag die de gekoloniseerde volkeren bezig houdt: ‘Wat moeten we doen om een nieuw Dien Bien Phu teweeg te brengen? Hoe kunnen we dat voor elkaar krijgen?’”
Fanon was gegrepen door wat de Vietnamezen hadden bereikt in Dien Bien Phu. Volgens hem had de Vietnamese overwinning op de Fransen in deze afgelegen Zuidoost-Aziatische vallei aangetoond dat de gekoloniseerden het revolutionaire geweld konden voortbrengen dat nodig was om dekolonisatie af te dwingen. Het nieuws van de Vietnamese overwinning deed al snel de ronde in het Franse rijk, verbrijzelde de mythe van de onoverwinnelijkheid van de kolonisator en veroorzaakte scheuren in de structuur van het rijk. Het belang van Dien Bien Phu en de invloed ervan op de psyche van de gekoloniseerde bevolking kan nauwelijks worden overschat. Benyoucef Ben Khedda, president van de Voorlopige Regering van de Algerijnse Republiek, herinnerde zich: “Op 7 mei 1954 vernederde het leger van Ho Chi Minh de Franse troepen bij Dien Bien Phu. Deze Franse nederlaag werkte als een krachtige oppepper voor iedereen die dacht dat een opstand op korte termijn nu de enige remedie, de enige mogelijke strategie was. Directe actie kreeg voorrang boven alles en werd de topprioriteit.”
Ferhat Abbas, die de eerste waarnemend president van de nieuwe onafhankelijke Algerijnse Republiek werd, noemde de Vietnamese overwinning bij Dien Bien Phu baanbrekend en even belangrijk als de overwinning van het Franse revolutionaire leger op de Pruisen in de historische slag bij Valmy in 1792: “Dien Bien Phu was meer dan alleen een militaire overwinning. Deze slag is een symbool. Het is het ‘Valmy’ van de gekoloniseerde volkeren. Het laat zien dat Aziaten en Afrikanen tegen de Europeanen opgewassen zijn. Het toont aan dat de mensenrechten voor iedereen gelden. Bij Dien Bien Phu verloren de Fransen de enige ‘rechtvaardiging’ voor hun aanwezigheid, namelijk het recht van de sterkste om over de zwaksten te heersen.” Anderen hebben Dien Bien Phu beschreven als het Stalingrad (keerpunt in de Tweede Wereldoorlog) van de dekolonisatie.
Hamza Hamouchene
Deel 2 lees je hier.
Het oorspronkelijk artikel “Vietnam, Algeria, Palestine – passing on the torch of the anti-colonial struggle” verscheen in november 2024 op de website van het Trans National Institute. Vertaling en bewerking: Jan Paul Smit. (De meningen in dit artikel zijn uitsluitend die van de auteur en komen misschien niet overeen met die van TNI, voegde TNI toe. Dat geldt ook voor Doorbraak, meer daarover in onze kanttekeningen bij deel 3.)