Vijf redenen waarom ik niet meedoe aan de “witte staking”
Wetenschappers van meerdere universiteiten kondigden vrijdag een “witte staking” aan vanwege de te hoge werkdruk als gevolg van een tekort aan financiële middelen. De eerste actie is een automatisch antwoord op e-mails waarin het universitaire personeel aangeeft het “te druk te hebben om binnen redelijke termijn te reageren”. Ook schrijven ze in die mail dat ze geen overuren meer werken en zich daarom “beperken tot aanstellingsomvang”. Assistant professor Mathijs van de Sande doet om vijf redenen niet mee, schrijft hij.
In tegenstelling tot sommige van mijn gewaardeerde collega-academici (en niettegenstaande mijn grote waardering voor WOinactie) doe ik niet mee aan de #wittestaking. Volgens mij is deze actie in het beste geval nutteloos, en in het slechtste geval zelfs contraproductief.
Ten eerste, ik denk dat iedere actie- en stakingsmethode uit zou moeten gaan van een zo goed mogelijke risicospreiding onder alle deelnemers. Zeker in een sector waar baanzekerheid, werkdruk, en beloning zo onevenredig verdeeld is.
Voor senior academici met veel onderzoekstijd is het ongetwijfeld óók een uitdaging om een maand lang al het overtollige werk te laten liggen, maar voor jonge collega’s die vooral veel les geven en het onderzoek er in hun vrije tijd bij doen, is dat vaak niet eens een optie.
Voor docenten die werken op tijdelijke contractbasis is het al helemáál moeilijk: hun afhankelijkheid van studentenevaluaties, publicatiecijfers, en een goede verstandhouding met leidinggevenden is zó groot dat ze zich dit in veel gevallen überhaupt niet kunnen veroorloven.
Maar in plaats van te benadrukken hoe benard de positie van met name jonge academici is, kiest men voor een actiemethode waar velen van hen niet eens aan mee zullen doen. Dat blijkt ook uit mijn Twitterfeed: ik zie vooral veel profs/senior academici die gaan ‘staken’.
Het suggereert dat velen van de ‘stakende’ academici zich maar beperkt bewust zijn van hun eigen relatieve privilege ten opzichte van jongere/precaire collega’s. Een gemiste kans, dus, om te werken aan echte solidariteit en een betere organisatiegraad onder alle academici.
Ten tweede: het is me totaal niet duidelijk wat we met deze staking willen zeggen – en vooral ook aan wie? Mijn studenten, collega’s, en leidinggevenden weten prima dat ik het druk heb. Die hebben echt geen “automatic reply” nodig om daaraan herinnerd te worden.
Degenen die ik wél graag eens met de neus op de feiten zou willen drukken, sturen mij over het algemeen geen e-mails. Zij zullen deze actie niet of nauwelijks opmerken, en het misschien zelfs in hun eigen voordeel kunnen uitleggen (kom ik zo op terug).
Dat brengt me bij punt drie: deze “witte staking” is in geen enkel opzicht disruptief. Het punt van staken is dat je zorgt dat men even niet om jou heen kan. “Het hele raderwerk staat stil als jouw machtige arm het wil.”
Wat deze “witte staking” vooral laat zien, daarentegen, is vooral dat academici ALLESBEHALVE stakingsbereid zijn. De echte boodschap is eerder: verwacht van ons geen serieuze tegenstand. Het contrast met de boeren en bouwvakkers op het Malieveld had niet groter kunnen zijn.
Waarom is deze actie niet disruptief? Dat brengt me bij punt vier: ja, we hebben het retedruk, maar we doen ook veel dingen die niet formeel bij ons takenpakket horen. Denk aan coördinatie- en adviestaken, review- en redactiewerk, publiekslezingen, media-optredens, etc.
Ik vrees dat veel ‘stakende’ collega’s zich nu vooral op hun kerntaken zullen richten, en dan op het ‘extra’ werk zullen beknibbelen. Probleem is: dat kan best voor een maandje (die extra taken, die wel degelijk belangrijk zijn voor ons vak, komen dan op de grote stapel).
Het risico bestaat dus dat universiteitsbestuurders, beleidsmakers, en politici aan het eind van deze maand zullen concluderen dat het kán: je als academicus aan de 38 uur houden! Als we niet uitkijken, voedt dit vooral de hardnekkige mythe dat je dit “zelf in de hand hebt”.
Dat brengt me tot een laatste punt. Een deel van de werkdruk die we als academici ervaren, is ons niet opgelegd door ‘Den Haag’. Veel van de expliciete én impliciete verwachtingen die men van ons heeft, worden gecreëerd op het niveau van universiteit en directe werkomgeving.
Natúúrlijk moet er meer geld bij, en moeten alle geplande bezuinigingen van de baan! Maar als we het over werkdruk hebben – en zéker over de vele bijkomende taken die we dagelijks als academici vervullen – dan moeten we ons ook bewuster worden van de rol van “peer pressure”.
We zullen vragen moeten stellen over de academische ratrace en publicatiewoede die we ook zélf in stand houden, over de visitatie- en applicatieprocedures waar we onszelf voortdurend aan onderwerpen, over de neiging van academici om zichzelf vooral als entrepreneur te zien.
Enfin, dat zijn mijn two cents. Voor de goede orde: het is geenszins mijn bedoeling om dit initiatief van collega’s te ondergraven. Maar ik hoop wel dat we volgende keer met een solidairder, inclusiever, en vooral ook krachtiger signaal kunnen komen.
Mathijs van de Sande
(Dit artikel verscheen eerder als een draad op Twitter)