Vijftig jaar affaire-Hueting: “Ik zeg u dat deze meneer liegt”
De veteraan die brief 1813 tikte, vertelt dat hij op 17 augustus 1945 aankwam in Tanjung Priok, even ten noorden van Jakarta. Hij was op dat moment 29 jaar en had zich als oorlogsvrijwilliger aangemeld. Als kok eerste klas had hij naar eigen zeggen weinig met militaire acties te maken gehad. Toch stelt hij dat Hueting zich wat hem betreft nog zeer zacht had uitgedrukt. Hij vertelt over de verkrachting van jonge meisjes, het leegroven van huizen, een kampong die als represaille in brand werd gestoken. Ook getuigt hij over een gebeurtenis waarbij Nederlandse mariniers in Jakarta verschillende Indonesiërs vermoordden met automatische wapens. “De slachtoffers waren een twintigtal jonge meisjes tussen de tien en de vijftien jaar en enige oudere mannen en vrouwen, die daar juist een slamatan hadden gehouden.” Of de daders ooit gestraft zijn voor hun daden is hem onbekend, maar erg waarschijnlijk acht hij het niet. Het voorval haalde de vervolguitzending van Achter het nieuws uiteindelijk niet. Onbekend is waarom niet. Een andere brief, met de cijfers 2121, is slechts één pagina lang maar minstens zo indrukwekkend. Een veteraan uit Amsterdam vertelt hierin over een oorlogsmisdaad die hij kwalificeert als “het ergste geval dat ik me kan herinneren”. De man zat in 1946 en 1947 als oorlogsvrijwilliger bij de “mariniersbrigade”. Hij beschrijft de gebeurtenis als volgt: “Na de eerste politionele actie waren wij met Compagnie E. ergens op Oost Java gelegen in een rijstpellerij – de naam van de kampong is mij niet meer bekend. Op vrij korte afstand van deze kampong was een auto van de mariniers op een landmijn gereden. Alle inzittende mariniers waren hierbij, of zijn hierbij om het leven gebracht door Indonesiërs. Onmiddellijk na dit gebeuren werden wij naar deze plaats getransporteerd om deze streek te zuiveren. Aangezien echter in de onmiddellijke omgeving de mensen waren gevlucht, werden alle huizen in de dichtbijzijnde kampong in brand gestoken. Een dag later echter kregen wij opdracht voor een strafexpeditie. In een gebied van 10 km lang en een paar honderd meter breed, moesten alle huizen in brand gestoken worden en alle mannelijke personen boven de 14 jaar worden doodgeschoten. Deze strafexpeditie heeft plaatsgehad. Ik herinner me nog goed, toen wij terugkwamen stonden kleine kinderen bij de brandende huisjes, met de duimen omhoog en riepen ‘Djumpol Toean’ (‘Goed zo, mijnheer’), terwijl hun vaders en broers op de sawa’s waren doodgeschoten. Blijkbaar niet begrijpende in welk een ellendige toestand ze zich bevonden.” De oud-soldaat benadrukt dat deze actie zeker geen uitzondering was.
Niels Mathijssen in ‘Ik zeg u dat deze meneer liegt’ (Groene)