Waarom je beter niet kan debatteren met nazi’s
Afgelopen week circuleerde er op social media een filmpje waarin de linkse journalist Gary Younge een interview afneemt met Richard Spencer – een leidende figuur binnen de zogenaamde “alt right”-beweging (“alt-right”, ik kan het niet genoeg benadrukken, is gewoon newspeak voor “neo-nazi”). Het gesprek loopt volledig uit de hand. Ik heb veel respect voor Younge en zijn werk. Ik heb zelfs enige waardering voor zijn poging om Spencer te interviewen. Younge uit zijn weerzin tegen het aangaan van een gesprek met deze persoon: “Ik ben van mening dat journalisten normaal gesproken geen zuurstof moeten verspillen aan zo iemand”. Desondanks besluit hij om precies dat te doen – waarmee hij alleen maar bewijst dat zijn aanvankelijke intuïtie juist was.
Vertaald door Petra de Jong The original text in English Traduction en français |
Laat ik duidelijk zijn: we zouden niet in debat moeten gaan met nazi’s. Niet in de rol van journalist, niet in de rol van beleidsmaker, niet in de rol van activist, leraar, buur of mede-ingezetene van een land. We zouden geen politieke discussies met hen aan moeten gaan, punt uit. Maar wat nou juist zo mooi is aan Younge’s poging tot een interview met Spencer is dat het scherp aantoont waarom niet.
Enkele dingen die we ervan kunnen leren:
1. Sommige mensen vinden dat we bereid zouden moeten zijn om naar nazi’s te luisteren zolang ze niet oproepen tot geweld. Het probleem is echter dat ze dat per definitie doen. Hun boodschap IS simpelweg gewelddadig. Neem bijvoorbeeld het moment waarop Spencer stelt dat hij – vanwege zijn Britse naam en afkomst – het recht heeft om Younge te vertellen dat hij “nooit een Engelsman zal zijn” en waarmee hij effectief superioriteit opeist. Spencer tracht letterlijk om Younge te onderwerpen voor zijn eigen camera. Younge’s reactie daarop is de enige juiste, denk ik. Op die basis kun je geen zinvol gesprek voeren. Maar het laat ook zien waarom het beter is om nazi’s überhaupt niet de ruimte te geven om dit soort dingen te zeggen: elke keer dat ze hun mond opendoen, worden iemands basale rechten en waardigheid onmiddellijk met voeten getreden.
2. Spencers perspectief is van geen enkele toegevoegde waarde voor het publieke debat. Zijn ‘meningen’ zijn niet alleen afschuwelijk – ze zijn absurd. Ze zijn zelfs zó absurd dat letterlijk alles wat zo iemand zegt twijfelachtig wordt. Iemand die beweert dat “slaven baat hadden bij de slavernij” verdient botweg geen enkel vertrouwen. Zegt hij dat het buiten zonnig is? Neem dan je paraplu mee. Zegt hij dat twee plus twee vier is? Grijp dan je rekenmachine. Zijn ‘meningen’ hebben geen enkele waarde, dus waarom zouden we ze serieus moeten nemen?
3. Racisme is niet gewoon maar iemands ‘mening’. Het is een middel dat als doel heeft om te onderwerpen en te exploiteren. Het is een machtsmechanisme. Het is een vorm van geweld die diep verankerd is in onze openbare instellingen, de westerse cultuur en ons politieke discours. Anti-racisme en anti-fascisme hebben uiteindelijk weinig te maken met het betwisten van Spencers persoonlijke ideeën of motivaties. Ze draaien om het bevragen van iets dat veel structureler is, en alomtegenwoordig (en het is duidelijk dat Spencer slechts een van de meest extreme exponenten daarvan is). Met name voor niet-witte mensen is anti-racisme een vorm van zelfverdediging. Niet gewoon maar een onderwerp voor wéér een leuk debat.
4. Er wordt nogal eens beweerd dat nazi’s en hun zogenaamde ‘meningen’ serieus genomen moeten worden, omdat ze uiting geven aan een breder gedragen gevoel van wrok of frustratie. Het laatste wat we zouden moeten doen, zo is de redenering, is het wegzetten van de oprechte gevoelens van mensen als illegitiem of onbelangrijk. Soms voegt men eraan toe dat alleen het aangaan van een serieus politiek debat met nazi’s de oppervlakkigheid en domheid van hun ideeën aan het licht kan brengen. Het probleem is dat er geen enkel bewijs is dat deze strategie echt werkt. Ten eerste hébben sommige extreem-rechtse leiders (waaronder Spencer) daadwerkelijk de retorische en strategische behendigheid waarmee ze zulke kansen kunnen benutten om hun eigen achterban te mobiliseren. Ten tweede heeft hun eigen achterban een totaal ander idee over wat bepalend is voor de validiteit of overtuigingskracht van een argument. Spencers eigen fans denken waarschijnlijk dat hij deze ‘discussie’ met Younge gewonnen heeft. Dit interview leidt niet tot een beter begrip van Spencers ideeën of zijn politiek. Het geeft zijn achterban niet het idee dat ze ‘worden gehoord’ (en dat kan ze waarschijnlijk ook niks schelen). Maar het geeft hem wel media-aandacht op een vooraanstaand platform. Hij is werkelijk de enige die hierbij iets te winnen heeft.
5. Natuurlijk kun je tegen dit alles inbrengen dat nazi’s ook gewoon “vrijheid van meningsuiting” hebben, net als ieder ander. Juridisch gezien is dat misschien zo. Maar dit wordt nogal eens verkeerd uitgelegd als een morele plicht om naar ze te luisteren – ongeacht hoe belachelijk, beledigend of ronduit schadelijk hun zogenaamde ‘mening’ is. Het recht op “vrijheid van meningsuiting” heeft enkel betrekking op de relatie tussen inwoners en hun overheid. Het houdt slechts in dat je niet zomaar gecensureerd of vervolgd kunt worden voor wat je in het openbaar zegt (al zijn er natuurlijk grenzen). Maar het betekent verdorie niet dat wie dan ook (inclusief journalisten of politici) ook maar enige morele plicht heeft om naar je te luisteren – laat staan dat ze je een podium zouden moeten bieden. We hoeven er geen zak om te geven wat nazi’s denken of voelen en we zijn ze ook niks verschuldigd.
6. We hebben onze handen vol aan het ‘radicale midden’: zij die beweren dat alle radicale (of “extreme”) standpunten even slecht zijn en dat we allemaal “met elkaar moeten blijven praten”. Dat impliceert dat racisme en egalitarisme, fascisme en anti-fascisme feitelijk op gelijke voet staan. In dit specifieke geval impliceert het ook dat Spencers uitspraken over slavernij of zijn pogingen om Younge te vernederen en onderwerpen politiek legitiem zijn. Het ‘radicale midden’ is een van de redenen waarom we überhaupt opgescheept zitten met mensen als Spencer. Het is een ontzettend schadelijke – maar steeds populairdere – stellingname. Als we een rationeel publiek debat wensen over racisme en de opkomst van extreem-rechts, dan moeten we ons wenden tot dat ‘radicale midden’. Het is hún mening die we moeten zien te veranderen.
Kort gezegd: met nazi’s moet je niet in debat gaan. Wij hebben niets te winnen – zij wel. We moeten ze daarom de zuurstof inderdaad niet gunnen. Want die hebben we meer dan ooit zelf nodig om te kunnen overleven.
Mathijs van de Sande