Waarom demonstranten politie binnenkort niet meer kunnen filmen (en waarom journalisten op hun hoede moeten zijn)

Agenten sloegen in op Pride-demonstranten in Leiden, op 2 september dit jaar.

In juli 2023 deelde ik voor het eerst informatie over de Wet strafbaarstelling gebruik persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden (hierna: doxingwet), die toen net unaniem door zowel de Tweede als de Eerste Kamer was geloodst. Hoewel andere media over dit onderwerp schreven, bleef dat zeer oppervlakkig. Het hielp niet dat het leek alsof ze allemaal hetzelfde persbericht overschreven. Voor zover ik weet zijn mijn artikelen de enige publiek toegankelijke kritische noten op deze wet.

Dat is opvallend, omdat de bepalingen in de wet erg ver gaan. De doxingwet bevat een brede strafbaarstelling die verstrekkende gevolgen kan hebben. Een van de meest vergaande is dat het de politie handvatten geeft voor het aanpakken van het filmen van politiewerk, een onderdeel dat in de toelichting op de wet en tijdens de wetgevingsprocedure niet tot nauwelijks naar voren is gekomen. Daarnaast creëert deze wet ook risico’s voor journalisten en andere beroepsgroepen die van publicaties afhankelijk zijn, alsmede voor activisten.

Sinds de publicatie van mijn draadjes heb ik veel reacties gehad, van bezorgd tot ongelovig. Vooral Kamerleden, politici en partijleden reageerden kritisch: het wetsvoorstel was immers geen verbod op filmen op zich, maar een verbod op filmen met kwade bedoelingen. Naar aanleiding van de eerdere draadjes heb ik verder onderzoek gedaan, mede met gebruik van de Wet open overheid (Woo) om interne stukken van politie en justitie op te vragen. In dit artikel wil ik, naar aanleiding van de openbaar gemaakte stukken van de politie, duidelijk maken wat de gevolgen zijn van de doxingwet, en in het bijzonder waarom we in de praktijk wel degelijk kunnen spreken van een verbod op het filmen van politie. Ook als dat niet expliciet in de wet is benoemd.

Het belang van filmen van politie

Het filmen van politieagenten in functie is van groot belang voor het beschermen van fundamentele rechten. De politie is de gewapende arm van de staat en draagt het zogenaamde “geweldsmonopolie”. Daarmee is het de politie, als enige organisatie, wettelijk toegestaan om fysiek geweld te gebruiken. In theorie is dit recht aan strenge regels gebonden, die de fundamentele rechten van burgers moeten beschermen, zowel in het dagelijks leven, als bij de verdenking van een strafbaar feit, als bij demonstraties en manifestaties.

In de praktijk valt dit vaak tegen. Het is vaak lastig om excessief politiegeweld te bewijzen. Een simpele verklaring is vaak niet genoeg: als het woord van een demonstrant-verdachte tegenover het woord van de politie komt te staan, wint de politie het in de meeste gevallen. Dit geldt zeker in de media, waar persberichten van de politie vaak voor waar worden aangenomen. Tenzij er sterk bewijs is voor het tegendeel, krijgt de politie het voordeel van de twijfel. Ook procedureel telt de verklaring van een politieagent sterk: de gewone scepsis waarmee rechters getuigenverklaringen ontvangen, geldt meestal niet voor verklaringen van politieagenten.

Wie mee heeft gedaan aan blokkades van XR weet hoe dit werkt. Agenten maakten bij de ontruiming veelal gebruik van excessief geweld, bijvoorbeeld door het toepassen van hypertensie op polsen (bokkenpoten) en het knijpen in neuzen, oren en andere lichaamsdelen. Agenten werden meermaals gevraagd om hun dienstnummers, die veel agenten weigerden te geven. Dit, terwijl agenten onder de Politiewet verplicht zijn om hun dienstnummers te geven als daar om wordt gevraagd. In media wordt hier nauwelijks over gesproken, en aangezien media zich hier niet om bekommeren, blijft de kwestie ook politiek buiten schot.

Als je de politie hierop aan wilt spreken, moet je wel camerabeelden hebben. Zonder camerabeelden sta je nergens, en is het jouw woord tegen dat van de politie. Dit weten ook politieagenten, die zich vaak netter gedragen als ze weten dat ze gefilmd worden. Filmen heeft dus een preventieve functie, naast een bewijsfunctie. Het voorkomt leed, en maakt leed makkelijker te bewijzen.

Dat is een belangrijke reden waarom het filmen van politie in de VS wordt erkend als een grondrecht, als uitvloeisel van de vrijheid van meningsuiting. In Europa is dit recht echter nog niet erkend, hetgeen landen in staat stelt om zelf te bepalen hoe restrictief het beleid op het filmen van politie mag zijn.

De wet

Het initiatief voor de doxingwet is in ieder geval deels afkomstig van de politie zelf. In een brief van 6 april 2021 vraagt korpschef Van Essen om serieus werk te maken van het strafbaar stellen van zogenaamde “kale doxing”. Hiermee wordt bedoeld dat doxing niet langer wordt bestraft langs andere strafbepalingen, zoals het verbod op bedreiging en belediging, maar dat doxing zelf strafbaar wordt.

Uit deze brief wordt duidelijk dat het de politie vooral gaat om een verbod op het doxen van politieagenten. Naast een enkele bijzin gaat de brief niet in op de effecten van doxen op andere beroepsgroepen. Deze brief is duidelijk geschreven vanuit de politie als werkgever, die haar werknemers tegen nadelige gevolgen wil beschermen. Hierover heeft, aldus de korpschef, al constructief overleg plaatsgevonden met het ministerie van Justitie en Veiligheid, die de wet moet gaan opstellen.

Uit interne stukken die bij de Woo-procedure openbaar zijn gemaakt, blijkt om wat voor gevallen van doxing het hen dan precies gaat. Deze casussen komen steeds terug in de interne adviezen, en geven daarom weer welk kader de politie voor ogen heeft. Vier belangrijke voorvallen:

  1. Een voorval in 2017 waarbij een verdachte de namen en foto’s van twee undercoveragenten deelde;
  2. Een demonstratie op 17 januari 2021 waarbij foto’s van een arrestatie-eenheid zijn gemaakt, en waarbij 500 euro wordt uitgeloofd voor informatie over de leden van de eenheid;
  3. Het schietincident bij boerenprotesten in Friesland, waarbij persoonsgegevens van de verkeerde agent online zijn geplaatst;
  4. Een voorval van onbekende datum waarbij politie het huis van een burger bezocht om te praten over een demonstratie tegen coronamaatregelen. Dit gesprek is door de burger gefilmd en online geplaatst.

Interne politiestukken geven ook aan dat veel ongewenste gedragingen al strafbaar zijn. De verdachte in het voorval van 2017 is voor die daad veroordeeld voor ambtsdwang. Daarnaast zijn belediging, smaad en bedreiging al strafbaar. De verbreding van de strafbaarheid ziet dus vooral op die zaken waarbij geen duidelijke andere overtreding is geweest.

Consultatie met verschillende organisaties, waaronder de politie, leidde tot een wetsvoorstel Doxing van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Bij het in werking treden van de doxingwet op 1 januari 2024 zal een nieuw artikel aan het Wetboek van Strafvordering worden toegevoegd, luidend:

“Artikel 285d

1. Degene die zich persoonsgegevens van een ander of een derde verschaft, deze gegevens verspreidt of anderszins ter beschikking stelt met het oogmerk om die ander vrees aan te jagen dan wel aan te laten jagen, ernstige overlast aan te doen dan wel aan te laten doen of hem in de uitoefening van zijn ambt of beroep ernstig te hinderen dan wel ernstig te laten hinderen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

2. Indien het feit, omschreven in het eerste lid, wordt gepleegd tegen een persoon in diens hoedanigheid van minister, staatssecretaris, commissaris van de koning, gedeputeerde, burgemeester, wethouder, lid van een algemeen vertegenwoordigend orgaan, rechterlijk ambtenaar, advocaat, journalist of publicist in het kader van nieuwsgaring, ambtenaar van politie of buitengewoon opsporingsambtenaar wordt de op het feit gestelde gevangenisstraf met een derde verhoogd.”

Ook wordt het Wetboek van Strafvordering gewijzigd, in de zin dat dit nieuwe artikel wordt toegevoegd aan de opsomming van artikel 67 lid 1 onder b. Daarmee is doxing een zwaar misdrijf, waarvoor voorlopige hechtenis openstaat. Wat dit precies inhoudt zal ik later bespreken.

Allereerst zal ik de juridische tovertaal omzetten naar iets wat iedereen kan begrijpen. De definitie van doxing in het wetboek is immers heel erg precies, en wijkt af van wat wij in het dagelijks taalgebruik bedoelen met doxing. Elk misdrijf in het Wetboek van Strafrecht bestaat uit elementen. Dat zijn opsommingen van voorwaarden waaraan een gedraging (wat iemand doet) moet voldoen om een strafbaar feit te zijn. In het geval van doxing herken ik de volgende elementen:

  1. persoonsgegevens van een ander of een derde;
  2. zich gegevens verschaffen, deze gegevens verspreiden of ter beschikking stellen;
  3. het oogmerk vrees aan te jagen, ernstige overlast aan te doen of ernstig te hinderen in de uitoefening van een ambt of beroep.

Persoonsgegevens zijn persoonsgegevens in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG): “alle gegevens die betrekking hebben op een geïdentificeerde of identificeerbare levende natuurlijke persoon”. Dit begrip is enorm breed en omvat namen, adressen, telefoonnummers, e-mailadressen, foto’s, omschrijvingen, noem maar op. Ook een video van iemand is een persoonsgegeven, aldus de Autoriteit Persoonsgegevens.

Het tweede bestanddeel is “zich verschaffen, verspreiden of ter beschikking stellen”. Dit spreekt vrij voor zich: zich verschaffen betekent het verzamelen van persoonsgegevens, en het verspreiden of anderszins ter beschikking stellen betekent dat je anderen toegang geeft tot de persoonsgegevens. De hoeveelheid mensen waarmee je de persoonsgegevens deelt maakt niet uit, iets waar we later nog op terug zullen komen.

Tot nu toe is de delictsomschrijving heel breed. Aan de eerste twee voorwaarden wordt vrijwel continue voldaan: je zoekt een telefoonnummer op in je mobiel, je typt iemands naam in LinkedIn, je maakt een groepsfoto van je vrienden. Dit valt allemaal onder het “zich verschaffen” van persoonsgegevens. Journalisten die politici bij naam noemen houden zich bezig met het verspreiden van persoonsgegevens, evenals een medewerker klantenservice die een e-mail van een klant doorstuurt naar een collega.

Al deze gedragingen zijn echter niet strafbaar, want ze voldoen niet aan de derde eis: het oogmerk vrees aan te jagen, ernstige overlast aan te doen of ernstig te hinderen in de uitoefening van een ambt of beroep. Dit “vrees-, overlast- en hindercriterium” is wat een normale gedraging omtovert tot een strafbare gedraging. Dit is ook wat volgens de Memorie van Toelichting, de officiële uitleg van de wet, bescherming biedt aan journalisten en klokkenluiders:

Het vergaren, samenbrengen en publiceren van persoonsgegevens kan een gerechtvaardigd belang dienen. Indien degene die dit doet niet het oogmerk heeft om te intimideren, en dus geen kwaadaardige bedoelingen heeft, is de voorgestelde strafbaarstelling niet van toepassing. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de intentie bij het verzamelen en publiceren van persoonsgegevens is gericht op nieuwsgaring of op het aan de kaak stellen van misstanden. Bij journalistieke uitingen zal er geen sprake zijn van een oogmerk in de zin van het voorgestelde artikel 285d, zodat er geen strafbare gedraging is en geen vervolging zal worden ingesteld.”

Dit is ook onderdeel van de kritiek die veel politici (en nu blijkt uit interne stukken, ook de politie) hadden op mijn eerdere analyse. Het filmen van politie, als het bedoeld is om misstanden aan de kaak te stellen, valt expliciet niet onder de strafbepaling. Daarmee is het filmen van politie toegestaan, behalve als iemand “kwade bedoelingen” heeft. Deze reactie mist echter een viertal problemen met de wet:

  1. dat de criteria voor strafbaarheid te vaag zijn,
  2. dat er geen duidelijke strafuitsluitingsgrond bestaat,
  3. dat politieagenten zelf de eerste beoordeling moeten maken of zij gedoxt worden, en
  4. dat de juridische definitie van “oogmerk” veel ruimte overlaat.

1. Vage criteria

Vooropgesteld moet worden dat de heldere criteria uit de wet, namelijk de definitie van persoonsgegevens en de omschrijving van de verboden handelingen (zich verschaffen, verspreiden en ter beschikking stellen) enorm breed zijn. Ik zou de breedte van de strafbaarstelling zelfs extreem noemen. In haar advies is ook de Raad van State van mening dat

Het bestanddeel ‘zich verschaffen’ geeft een ruime reikwijdte aan de strafbaarstelling. Een enkele zoekopdracht via een internetzoekmachine lijkt voldoende te zijn om te spreken van (een poging tot) het zich verschaffen van persoonsgegevens. Als deze gedraging én het oogmerk bewezen kunnen worden, is iemand strafbaar.”

De Raad van State adviseerde dan ook om het element “zich verschaffen” niet in de delictsomschrijving op te nemen. Dit advies heeft de minister van Justitie en Veiligheid in de wind geslagen, waardoor het element alsnog in de delictsomschrijving terecht is gekomen.

Des te groter is het gevaar van de vaagheid van het derde element: het oogmerk om vrees aan te jagen, ernstig overlast aan te doen of ernstig te hinderen in het ambt of beroep. De Memorie van Toelichting geeft geen duidelijke afbakening van deze begrippen, terwijl juist de Memorie daarvoor bedoeld is. In reactie op verschillende internetconsultaties stelt de Memorie van Toelichting het volgende:

Of in een concreet geval sprake is van ‘vrees aanjagen’, ‘ernstige overlast’ en ‘ernstige hinder in de uitoefening van ambt of beroep’ zal in de praktijk steeds afhangen van de concrete feiten en omstandigheden en in die casuïstiek nadere invulling moeten krijgen.”

Dit is een juridisch non-antwoord. Hier had net zo goed “dat hangt ervan af” kunnen staan, en dan had het evenveel duidelijkheid geschapen. Door niet concreet in te gaan op de definitie van dit deel van de delictsomschrijving laat de minister veel aan de verbeelding over. Dat is ook de kritiek van de Nederlandse Orde van Advocaten. De advocaten stellen in hun reactie dat het onduidelijk is wanneer iemand vrees is aangejaagd: als naar aanleiding van een misstand een massale brievencampagne wordt gestart en een ambtenaar ervaart dat als intimiderend, is er dan angst aangejaagd?

Eenzelfde kritiek heeft de Nederlandse Vereniging van Journalisten in hun reactie op het wetsvoorstel. Volgens hen kunnen “personen die onderwerp zijn van een journalistieke publicatie hiervan wel overlast ondervinden. Ook ervaren zij (journalistieke) uitingen soms als een intimiderende persoonlijke aanval.” Dit speelt volgens de NVJ het meest bij de definitie van “hinderen in de uitoefening van ambt of beroep”: een journalist kan het werk van machthebbers heel moeilijk maken, “bijvoorbeeld wanneer door een publicatie een minister ten val wordt gebracht, een ondernemer zijn bedrijf kwijtraakt, een BN-er imagoschade oploopt of een agent zijn baan kwijtraakt”.

Deze vage criteria maken het op zijn minst onduidelijk om vast te stellen welke gedraging precies strafbaar is. Dit schept reële risico’s voor bijvoorbeeld filmende demonstranten, vergelijkbaar met de problematiek omtrent het vorderen van de id-kaart. Het gebeurt nu al dat agenten vaak een id vorderen, ook al bestaat daarvoor in een concreet geval geen wettelijke grondslag. Toch weigeren niet veel demonstranten, aangezien de dreiging van arrestatie boven het hoofd hangt. Dit zal met een politiebevel om te stoppen met filmen niet anders zijn.

Op zijn ergst wordt de strafbaarstelling op deze manier uitgerekt. In het geval van onduidelijkheid zal er een zogenaamd chilling effect optreden en zullen mensen minder geneigd zijn om gebruik te maken van hun rechten. In het geval van dat het doxingverbod breed wordt geïnterpreteerd, zal er niet alleen een chilling effect plaatsvinden, maar zal een daadwerkelijke vervolging van journalisten en klokkenluiders mogelijk zijn.

2. Geen strafuitsluitingsgrond

Het antwoord van de minister in de Memorie van Toelichting op bovengenoemde is zoals eerder geciteerd:

In reactie op de vraag van de NJV kan worden bevestigd dat een journalist die in het kader van zijn beroepsuitoefening persoonsgegevens verspreidt niet het oogmerk heeft om de ander in de uitoefening van zijn ambt of beroep ernstig te hinderen dan wel te laten hinderen, maar dat het oogmerk er op gericht zal zijn nieuws te brengen of een misstand aan de kaak te stellen, zodat er geen sprake is van strafbare doxing. Dit is in de toelichting verhelderd.”

Het risico van deze bewoording vereist wat uitleg. Wat de minister hier in feite stelt is dat iemand die als doel heeft om nieuws te brengen of een misstand aan de kaak te stellen, niet tegelijkertijd het doel kan hebben om vrees aan te jagen, ernstig overlast te doen of ernstig te hinderen in een ambt of beroep. Dit is echter juist wat de NJV aankaart: iemand kan een misstand aan de kaak stellen, en juist ook een oogmerk hebben om iemands werk moeilijker te maken of die persoon vrees voor de publieke opinie aan te jagen.

De manier waarop dit normaliter zou worden opgelost is door een strafuitsluitingsgrond toe te voegen. Dit was oorspronkelijk ook het idee: in het originele wetsvoorstel zoals dat ter internetconsultatie was voorgelegd, en ook zoals dat aan de Raad van State is toegezonden, stond een strafuitsluitingsgrond voor journalisten en klokkenluiders. Die is op aanraden van de Raad van State verwijderd. Dat is in mijn optiek een fout: de strafuitsluitingsgrond had duidelijk gemaakt dat, als iemand het doel heeft om misstanden aan te kaarten en nieuws te vergaren, die persoon niet strafbaar is.

Door geen strafuitsluitingsgrond toe te voegen ontstaat er nu verwarring op het moment dat iemand tegelijkertijd een misstand aankaart, en ook vrees aanjaagt. Bij een strafuitsluitingsgrond was het duidelijk geweest: dan is er geen straf. Door de onduidelijke bewoording van de minister blijft de mogelijkheid open dat een journalist die misstanden aankaart, tegelijkertijd ook voldoet aan de elementen uit de strafbaarstelling. In het interne stuk “Juridische aspecten bij incidenten met sociale media” van 22 april 2021 erkent de politie deze problematiek in algemene zin:

De uitoefening van grondrechten door de (boze) burger, zoals de vrijheden van meningsuiting en informatie van het publiek – ook het aan de orde stellen van een vermeende misstand bij de politie – kennen een begrenzing. Bij afweging van belangen in een concreet geval, kan bijvoorbeeld het recht op eer en goede naam en het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de collega’s zwaarder wegen. En in dat geval wel degelijk leiden tot een inperking op die uitingsvrijheden.”

In dit stuk erkent de politie wat de minister niet lijkt te erkennen: dat de grens tussen misstanden aankaarten en vrees aanjagen geen scherpe lijn is, maar dat het twee verschillende factoren zijn die met elkaar in conflict kunnen raken. Hoe een rechter dat conflict oplost, blijkt niet uit de wet of uit de Memorie van Toelichting.

De redenering van de minister kan ook op een angstaanjagende manier worden omgedraaid. In plaats van te stellen “een journalist die misstanden aankaart is te goeder trouw” kan je ook stellen “een journalist die vrees aanjaagt is te kwader trouw”. De Memorie van Toelichting doet daarvoor reeds een aanzet:

In reactie op deze adviezen wordt opgemerkt dat het oogmerk van de dader moet zijn gericht op het beoogde effect van de gedraging: het moet de bedoeling zijn dat het slachtoffer in zijn leven of beroepsuitoefening wordt belemmerd. Dit impliceert reeds de kwade bedoeling van de dader.”

Met andere woorden, de persoon die voldoet aan de delictsomschrijving is per definitie te kwader trouw. Deze zinsnede stelt de opmerking van eerder, dat journalisten per definitie te goeder trouw zijn, in een heel ander daglicht. De Memorie zegt hier niet: de journalist is beschermd, want de journalist is te goeder trouw. De Memorie zegt: een journalist die te kwader trouw is, is geen journalist, of verdient in ieder geval geen journalistieke bescherming.

Het risico voor journalisten is enorm. Het gaat dan vooral om journalisten die niet werken voor een grote krant of nieuwszender. Denk aan freelancers, of journalisten met een eigen blog, of zelfs activisten die zich richten op nieuwsvergaring, zonder zich journalist te noemen. Hoe duidelijk is de grens te leggen tussen activisme en journalisme? En hoe sterk staan deze mensen in hun schoenen als aangifte tegen hen wordt gedaan, of als er een schadeclaim op de mat ploft?

Zeker dat laatste is een risico voor journalisten. Niet alleen de politie kan van deze wet gebruik maken. Ook smaad- en lasteradvocaten kunnen het doxingverbod gebruiken als wapen in hun juridische arsenaal. Ook hier speelt een chilling effect: veel onderzoekers en journalisten zullen, bij het ontvangen van een sommatie, het zekere voor het onzekere kiezen. Dat is met huidige wetgeving al een probleem, laat staan als er nog een breed doxingverbod aan wordt toegevoegd.

3. Subjectieve elementen en handhaving

Het derde risico ligt in de feitelijke handhaving van de wet en de verdeling tussen objectieve en subjectieve elementen. Het strafrecht maakt onderscheid tussen feiten die iedereen kan waarnemen (objectieve elementen) en omstandigheden die in iemands hoofd bestaan (subjectieve elementen). Bij bijvoorbeeld moord is het doden van een ander een objectief element. De voorbedachte rade en het moordlustige oogmerk bestaan alleen in het hoofd van de verdachte en zijn dus subjectieve elementen.

Subjectieve elementen bestaan dus in principe alleen in het hoofd van de verdachte en dat creëert een groot risico met deze specifieke delictsomschrijving. Zoals gezegd zijn de twee objectieve elementen (“persoonsgegevens” en “zich verschaffen etc.”) extreem breed. De inperking van het strafbare feit zit juist in een subjectief element, namelijk het oogmerk van de verdachte. Het oogmerk is, als subjectief element, nu juist het element dat niet van buitenaf zichtbaar is.

Wat voor risico dit oplevert wordt duidelijk aan de hand van een voorbeeld. Stel, er is een demonstratie waarbij de ME wordt ingezet. Een van de demonstranten filmt de ME, met het doel om eventuele misstanden te kunnen bewijzen. Dit blijkt terecht: een ME-er tackelt een demonstrant en begint keihard op hen in te slaan, zo hard dat collega’s de ME-er van de demonstrant af moeten trekken. Dit soort situaties komen met enige regelmaat voor.

Stel, in dit geval ziet de ME-er dat hij is gefilmd en hij raakt in paniek. Hij is bang dat zijn beelden op internet komen en dat hij dan zijn baan verliest. Of hij is oprecht bang dat hij bedreigd zal worden als de beelden online komen. Deze agent kan alleen de twee objectieve elementen waarnemen: hij kan zien dat zijn persoonsgegevens zijn verschaft. Dat is genoeg om de demonstrant als verdachte aan te merken en hem, op verdenking van doxing, te arresteren.

Op dat moment maakt het niet meer uit of het OM de demonstrant ook kan vervolgen. Het praktische resultaat is bereikt: de demonstrant kan niet meer filmen. Zelfs al wordt de zaak tegen de demonstrant geseponeerd, dat neemt niet terug dat de demonstrant even in de cel heeft gezeten. Dit kan, omdat doxing als zwaar misdrijf wordt gerekend waarvoor voorlopige hechtenis openstaat. De demonstrant kan dus verhoord worden. Vervolgens kan de demonstrant niets beginnen tegen de politie: een rechter zal oordelen dat er een redelijk vermoeden bestond dat de demonstrant zich schuldig heeft gemaakt aan doxing, dus de arrestatie was niet onrechtmatig.

Dit is niet alleen mijn interpretatie. Uit interne documenten van de politie blijkt ook dat zij zo in de wedstrijd zitten. In het document “Wetsgeschiedenis strafbaarstelling gebruik persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden” van 3 oktober 2023 stelt de politie:

De bedoeling van een persoon bij het verzamelen van gegevens zal niet altijd duidelijk kunnen zijn. […] De mogelijke bewijsproblematiek met betrekking tot subjectieve bestanddelen in een delictsomschrijving doet niet af aan de strafwaardigheid van de gedraging. Dat in deze fase strafrechtelijk optreden al mogelijk wordt en daarmee de aanmerkelijke kans wordt verkleind dat meer schade wordt toegebracht, is daarbij eveneens van betekenis. Politie en justitie mogen niet met lege handen staan als bijvoorbeeld tijdens een doorzoeking een omvangrijke selectie persoonsgegevens wordt aangetroffen waarvan duidelijk is dat deze met kwaadwillende bedoelingen zijn verzameld.”

Met andere woorden: dat je de subjectieve bestanddelen nog niet kan bewijzen, mag niet in de weg staan van strafrechtelijk optreden waarmee “meer schade” wordt voorkomen.

Dit is de grote systeemfout waardoor het niet uitmaakt dat je theoretisch gezien de politie nog kan filmen. We leven niet in een theoretische wereld van een juridische tentamenvraag, waarin bewijsproblematiek nauwelijks een issue is. We leven in een wereld waar oogmerk extreem lastig te bewijzen is en waar het niet alleen gaat om strafzaken bij de rechter. Het gaat evengoed om de macht die we de politie geven.

De macht die de politie krijgt met deze wet is enorm. Allereerst kunnen agenten dus mensen arresteren die hen filmen, op verdenking van doxing. Daarvoor is het voldoende dat ze in het proces-verbaal opnemen dat ze zich bedreigd voelden. Omdat doxing een “zwaar misdrijf” is, mag de politie ook gebruikmaken van allerlei opsporingsbevoegdheden. Zo mag de politie bij verdenking van doxing (met toestemming van de Officier van Justitie) je computer of telefoon hacken om daar naar bewijs te snuffelen, of je provider vragen naar je verstuurde berichten.

4. Objectivering en noodzakelijkheidsbewustzijn

Overigens kan het zijn dat de rechter toch tot veroordeling overgaat, ook al heb je niet de bedoeling om vrees aan te jagen. Dat komt door de manier waarop subjectieve elementen uit de delictsomschrijving worden bewezen. Om toch de onkenbare, subjectieve elementen in een rechtszaal te bewijzen moet een rechter ze “objectiveren”. In de “Wetsgeschiedenis” van 3 oktober 2023, een intern informatief document, geeft de politie een voorbeeld van hoe dat oogmerk kan worden geobjectiveerd:

Dat de verdachte heeft deelgenomen aan een chatgroep waarin negatief is gesproken over het slachtoffer of de kring van personen waartoe het slachtoffer behoort, kan voor het bewijs van het oogmerk bijvoorbeeld van belang zijn als de verdachte het strafbare oogmerk ontkent. In dit voorbeeld kunnen berichten uit de chatgroep waarin kwaad wordt gesproken over het slachtoffer als bewijsmateriaal dienen, tezamen met gegevens waaruit blijkt dat de dader lid is van de chatgroep (bijvoorbeeld berichten die hij daar achterlaat) en een bericht van de dader waarin hij persoonsgegevens van het slachtoffer deelt. “

Dit is natuurlijk een nachtmerrie voor elke zelfrespecterende demonstrant. Stel, je spreekt kwaad over de politie in een Whatsapp-groep (gebruik Signal!). Als de politie je telefoon hackt (iets wat mogelijk is omdat doxing een “zwaar misdrijf” is) en ze zien dat je in die Whatsapp-groep zit, kan dat onderdeel zijn van het bewijs dat je “kwade bedoelingen” had. De vraag is of deze beschuldiging voldoende hard gemaakt kan worden bij de rechter, maar dat de vraag überhaupt bestaat, betekent dat demonstranten zich voorzichtiger kunnen gaan gedragen. Dan is het kwaad al geschied.

De bewijslast van het Openbaar Ministerie wordt ook versimpeld door de juridische definitie van het woord “oogmerk’. Volgens de jurisprudentie is er sprake van oogmerk als de verdachte een “noodzakelijkheidsbewustzijn” had. Met andere woorden: de verdachte wist dat bepaald handelen noodzakelijkerwijs tot een bepaald resultaat zou leiden. Dit is meer dan een “mogelijkheidsbewustzijn”, dus het gaat niet zozeer om het accepteren van een risico, maar het accepteren van een zeer waarschijnlijk mogelijk gevolg. De Memorie van Toelichting maakt dit expliciet:

Aan de oogmerkeis is tevens voldaan in het geval van noodzakelijkheidsbewustzijn […]. Daarvan is sprake indien het niet anders kan zijn dan dat de verdachte heeft beseft dat het noodzakelijke gevolg van zijn handelen is dat – kort gezegd – het slachtoffer vrees zal worden aangejaagd, ernstige overlast zal worden aangedaan of in de uitoefening van zijn ambt of beroep ernstig zal worden gehinderd.”

Dit wordt verder geproblematiseerd door de breedte van de strafbaarstelling. Die richt zich immers niet alleen op het direct vrees aanjagen, maar ook op het aanjagen door een ander. De Memorie van Toelichting: “Het oogmerk kan er ook op zijn gericht het teweegbrengen van vrees, ernstige overlast of hinder door een ander te laten bewerkstelligen.”

Dit heeft verstrekkende gevolgen voor de strafbaarstelling in de doxingwet. Met deze opmerking ben je dus ook strafbaar als je persoonsgegevens deelt, waarvan je noodzakelijkerwijs moet kunnen verwachten dat een ander die persoon lastig gaat vallen. Dit is in het bijzonder relevant voor het filmen van politiegeweld, omdat elk filmpje van politiegeweld automatisch heel sterke reacties met zich meebrengt. Door het doxingverbod worden de maker en de verspreider(s) van het filmpje verantwoordelijk gemaakt voor compleet willekeurige derden die wellicht over de schreef gaan, puur omdat je had kunnen voorspellen dat er zeer heftig op gereageerd zou worden.

Een voorbeeld illustreert dit risico het beste. Stel, Geert Wilders doet mee aan een Koranverbranding. Ik zie dat en maak er een filmpje van, dat ik vervolgens online plaats. In feite heb ik me mogelijk al schuldig gemaakt aan doxing. Ik weet dat filmpjes van Koranverbrandingen altijd gepaard gaan met (ernstige) bedreigingen, waardoor Geert Wilders ernstig gehinderd wordt. Daarmee heb ik een noodzakelijk gevolg van mijn handelen geaccepteerd.

Het verdient opmerking dat vanuit de politie ook kritiek is gekomen op deze bewoording, zij het van de andere kant. In een reactie op een informele consultatie van het wetsvoorstel Doxing, waarin de politie informeel ruimte kreeg om zich over het wetsvoorstel uit te laten, geeft de politie aan dat de strafbaarstelling van het “oogmerk” mogelijkerwijs te limitatief is. Liever ziet de politie dat ook “voorwaardelijke opzet” wordt meegenomen, waarmee wordt bedoeld dat handelen ook strafbaar moet zijn als de dader “had kunnen weten” dat er een bepaald gevolg in zou treden. Dat had de strafbaarstelling nog veel breder gemaakt.

Praktisch verbod

Uit het voorgaande blijkt dat het niet de bedoeling is geweest van de wetgever om het filmen van politie formeel te verbieden. Die enkele gedachte biedt weinig troost. Door de bevoegdheid om op het moment zelf tegen doxing op te treden bij de politie te plaatsen, terwijl juist politieagenten er baat bij hebben niet gefilmd te worden, ontstaat een groot risico op machtsmisbruik. Er hoeven maar een paar demonstranten opgepakt te worden voor doxen om een chilling effect te genereren. Bovendien is de strafbaarstelling zo breed geformuleerd, en zo breed toegelicht in de Memorie van Toelichting, dat er een groot risico ontstaat dat ook normaal en wenselijk gedrag strafbaar wordt.

De vraag die dan oprijst, is: weten we hoe individuele politieagenten om zullen gaan met deze nieuwe strafbepaling? Hoewel we niet in de toekomst kunnen kijken, geven Woo-documenten alsmede eerdere reacties op het filmen van politie een beeld van hoe individuele agenten het doxingverbod zouden kunnen gebruiken.

Politiecultuur en filmen

Een bijzondere reflectie op de cultuur binnen de politieorganisatie is het artikel “Jij toetsenbordheld op sokken: zet je koffertje maar klaar…” van april 2021. Deze blogpost is via de Woo openbaar gemaakt en bevat een opiniestuk van een politiemedewerker. Deze politiemedewerker verzucht zich over de reactie op het optreden van de politie tijdens Koningsdag in Arnhem.

Het gaat dan waarschijnlijk om een voorval in het Sonsbeekpark. Het park werd op een gegeven moment ontruimd omdat het te druk werd. Een groep agenten begeleidde een groep luidruchtige aanwezigen naar de hoofdingang van het park aan de Apeldoornseweg. Op de beelden is te zien hoe de groep van ongeveer twintig agenten opeens voor iets wegduikt dat door een omstander met een zwart petje naar hen wordt gegooid. Daarop rennen de agenten op de groep af, die elkaar verdringen om zich door een kleine opening in het hekwerk te wurmen.

Een van de agenten rent daarbij op een man met een geel petje af, die over een gevallen fiets struikelt. Terwijl de man op de grond ligt, pakt de agent hem vast en begint de man met gebalde vuist in het gezicht te slaan. Uiteindelijk weet de man te ontkomen. De bloggende politiemedewerker oordeelt daarover als volgt:

De filmpjes die nadien op social media verschenen, lieten best heftige beelden zien. Maar zoals zo vaak, laten deze filmpjes niet altijd het hele verhaal zien. Er gaat altijd iets aan vooraf. Helaas wordt die context niet meegegeven.”

Dit is vaker de reactie die uit de politie komt, ook in de officiële reactie op het voorval: er was context die in het filmpje niet te zien is. Dit idee is visueel vervat in het onderstaande stripje, dat overigens ook door de politie is gebruikt als voorblad voor een interne presentatie over het filmen van politie.

Wat die context precies is, en waarom die context het politieoptreden rechtvaardigt, blijft vaag. Volgens de politieblogger zou het gaan om agressie, verzet, bekogelingen met flessen “en wat al niet meer”. Hoe die situatie geholpen werd door het slaan van deze ene man, die schijnbaar niets met de hele situatie te maken had, blijft dan onduidelijk. We stellen nu eenmaal andere eisen aan de politie dan aan willekeurige omstanders. Politieagenten moeten veel kunnen incasseren, en mogen hun geweldsmonopolie niet oneigenlijk gebruiken om (naar eigen zeggen) kwaad met kwaad te vergelden.

De reactie op deze beelden is niet mals. De agent krijgt allereerst veel racistisch commentaar over zich heen, iets wat in alle gevallen verwerpelijk is. Daarbij worden ook oproepen gedaan om de naam van de agent te achterhalen. Volgens de blogger worden de agenten voor de rest uitgemaakt voor “fascist”, “nazi” en ‘NSB-er”.

Hoewel dit voor de agenten niet fijn zal zijn, zijn die laatste reacties begrijpelijk. Veel meer dan een politieagent een “fascist” noemen kan je in het Nederlandse systeem niet bereiken. Een klacht indienen tegen een agent kan ook alleen maar als je een dienstnummer of een naam van een agent hebt, en op het moment dat iemand slachtoffer wordt van politiegeweld kan je niet altijd naar het dienstnummer vragen (als de agent al geneigd was om zijn dienstnummer te delen).

Deze blogpost en overige officiële reacties van de politie op dit soort voorvallen verraden ook waar de agenten zelf het gevoeligst voor zijn: negatieve reacties, respectloosheid en veroordeling. Het toont aan dat in ieder geval een aantal agenten blij zou zijn als dit soort voorvallen helemaal niet gefilmd zouden worden. Alleen dan kan je de negatieve reacties die volgen van dat soort beelden voorkomen. In het interne document “Doxing als strafbaar feit – Implementatieplan politie” dat via het Woo-verzoek is verkregen, omschrijft de politie doxing als volgt:

Het delen van persoonsgegevens met het door de wetgever omschreven oogmerk gebeurt echter al langer en is gerelateerd aan maatschappelijke bewegingen als bijvoorbeeld de zogeheten cancelculture en volgt vaak op naming and shaming van personen via het internet.”

Hier linkt de politie doxing aan cancel culture en naming and shaming. Dit, terwijl deze twee zaken vrij weinig met elkaar te maken hebben, anders dan dat het vaak gebeurt via het internet en dat het via personen gaat. Doxing heeft veel meer gemeen met bedreiging, stalking en chantage. Door doxing neer te zetten als een uitvloeisel van cancel culture, wat in principe simpelweg het delen van informatie betreft, verraadt de politie in hoeverre dit gaat om het beschermen van de goede naam. Dat lijkt ook de insteek van de blogpost van de politiemedewerker, die zijn stuk afsluit met de volgende aankondiging:

Ik heb tot slot nog een persoonlijke boodschap voor diegenen die al die vunzigheid posten over mijn collega(’s). Weet dat wij hoge prioriteit geven aan het achterhalen van je identiteit, samen met het Openbaar Ministerie zal dit beoordeeld worden. Dus. Jij, toetsenbordheld op sokken. Het is niet de vraag of, maar wanneer we je komen halen. Je komt namelijk bij ons logeren. Zet je koffertje met je pyjama en tandenborstel maar vast klaar.”

Dit expliciete dreigement laat zien dat er in ieder geval een aantal agenten is dat staat te trappelen om mensen die politieagenten voor fascisten uitmaken te vinden en op te sluiten. Niet alleen voelt deze politiemedewerker zich gesterkt door het aangekondigde doxingverbod, maar ook door de prioriteit die de politieorganisatie en het OM aan de vervolging van doxing (in brede zin) van politiemedewerkers zullen geven. Deze mening durft deze politiemedewerker vervolgens in een interne blogpost te zetten, wat ook aangeeft dat deze medewerker denkt dat dit stuk door collega’s geaccepteerd zal worden.

Het blijft belangrijk om het over voorvallen zoals in het Sonsbeekpark te kunnen hebben. Als de politie inderdaad vindt dat proportioneel geweld is gebruikt, dan moet de politie dat kunnen verdedigen, óók als er videobeelden van zijn. Juist als er videobeelden zijn, want als het politiegeweld in Arnhem niet was gefilmd, was het überhaupt geen onderwerp van gesprek geweest.

Dit is slechts een voorbeeld, maar er zijn talloze voorbeelden bekend van agenten die proberen te voorkomen dat ze rechtmatig worden gefilmd. Op 15 november 2023 vertelde een politieagent (onjuist) tegen KOZP-demonstranten in de gemeenteraad van Venlo dat daar niet gefilmd mocht worden. “Als u nu niet stopt met filmen, mevrouw, dan gaan we u daarbij helpen”, heeft de agent daarbij gezet. Michantely de Jong, gemeenteraadslid voor Rotterdam BIJ1, werd gearresteerd toen zij de arrestatie van een zwarte man filmde en kreeg daarbij te maken met heftig politiegeweld. Tijdens de Leidse Pride in 2023 probeerde een ME-er met een wapenstok de telefoon uit de handen van een aanwezige demonstrant te slaan. De lijst met voorbeelden, zowel nationaal als internationaal, is eindeloos.

Conclusie

De doxingwet is een voorbeeld van de soort wetgeving die al jaren wordt doorgevoerd, en waar we in de toekomst nog veel meer van gaan krijgen: een wet waar de mogelijke negatieve gevolgen worden verscholen achter ogenschijnlijk wenselijke regels, in ieder geval vanuit het publieke oogpunt. Kamerleden hebben niet de tijd of de kennis om zo diepgravend in te gaan op een wetsvoorstel, en velen hebben ook niet de wens. In het politiek theater valt er weinig te verdienen met het stellen van kritische vragen bij populaire wetten.

Dit verklaart waarom een wet als deze, met volop kritiek vanuit de Raad van State, rechters, advocaten en journalisten, unaniem kon worden aangenomen in beide Kamers. Politiegeweld is geen sexy onderwerp voor linkse politici. Je scoort er weinig punten mee, behalve bij activisten die zich daadwerkelijk met deze onderwerpen bezig houden. Tegelijkertijd haal je je veel problemen op de hals zodra rechtse partijen de kritiek gaan framen als “anti-politie”.

Uiteindelijk hebben (bijna) alle partijen baat bij een sterk politieapparaat. Politieke partijen maken onderdeel uit van het staatsapparaat en de meeste partijen ambiëren actief kabinetsposities. Zelfs als ze niet aan de macht zijn, is de politie nooit hun tegenstander.

De doxingwet is slechts één voorbeeld van precies de soort wet waar we de komende jaren meer van gaan horen. Het is de soort wet die makkelijk misbruikt kan worden. Dat misbruik is natuurlijk niet beperkt tot extreem-rechtse regeringen, maar wordt veel makkelijker onder extreem-rechtse regeringen en maakt overheidsgeweld makkelijker te verdedigen.

Veel oplossingen zijn er niet, anders dan dat zoveel mogelijk mensen moeten blijven filmen. Onder deze omstandigheden is één filmer niet genoeg. De filmer moet ook gefilmd worden, en die filmer op hun beurt ook, enzovoort, enzovoort. Ze kunnen uiteindelijk niet iedereen pakken en het is belangrijk dat beeldmateriaal van politiegeweld de buitenwereld blijft vinden. Er valt wat te zeggen voor onopvallend en verborgen filmen, maar juist openlijk filmen dient om duidelijk te maken dat de politie in de gaten wordt gehouden. Wellicht kan in de toekomst een combinatie worden ingezet.

Uiteindelijk is dit een strijd die niet zozeer gaat over legaal of illegaal, maar over maatschappelijke acceptatie. We hebben pas verloren als het onacceptabel wordt om politieagenten te filmen. Daarom moeten we het blijven doen: om te laten zien dat het niet alleen normaal, maar ook noodzakelijk is. Zolang we het blijven doen, en het filmen van politie maatschappelijk geaccepteerd blijft, kan de politie geen gebruik maken van dit verbod.

Bo Salomons