Waarom ben ik nu pas wit geworden?
Ineens zag ik duidelijk dat er iets niet klopte, afgelopen voorjaar tijdens de afscheidsborrel die ik hield in een Amersfoortse kroeg, vlak voor ik voor een jaar zou vertrekken om onderzoek te doen voor mijn volgende boek. Het was een goeie borrel, iedereen was er, van mijn favoriete 15-jarige tot mijn ouders van 74 en iedereen ertussenin. Maar wat was het gezelschap wít! Nog meer schaamrood voelde ik op de kaken toen ik er de volgende dag mijn gedachten verder over liet gaan. Waarom had ik in mijn leven, dat al ruim vier decennia duurde, en waarin zich al heel wat feestjes hadden voltrokken, nog nooit eerder geconstateerd dat mijn vriendenkring zo wit is als een zwaarbewolkte Nederlandse lucht? Het is ongelooflijk hoeveel kwartjes er zijn gevallen sinds ik een jaar of vijf, zes geleden voor het eerst een stuk van Quincy Gario las over Zwarte Piet. Ik was meteen ‘om’, herinner ik me, en inmiddels kan ik Zwarte Piet letterlijk niet meer aanzien, zo vuig racistisch vind ik ‘m. Stiekem geef ik mezelf daar trouwens een schouderklopje voor, dat ik destijds meteen overtuigd was – terwijl het natuurlijk idioot is dat ik er zowat veertig jaar volkomen blind voor was en Gario toch echt niet de eerste was die het thema aansneed.
Fréderike Geerdink in Waarom ben ik nu pas wit geworden? (Frontaalnaakt)