Waarom een wet voltooid leven er niet moet komen
Het debat in Nederland over euthanasie en voltooid leven en de praktijk van levensbeëindiging op verzoek is een elitaire aangelegenheid geworden. Niet alleen omdat bij de vaststelling van de ondraaglijkheid van het lijden de ervaring van dat lijden een steeds groter gewicht in de schaal legt. Dat betekent dat iemand die mondig en welbespraakt is, meer kans heeft dat zijn arts overtuigd raakt van de redelijkheid van het euthanasieverzoek. Maar ook omdat goed opgeleide, well to do-mensen er beter in slagen druk van buitenaf te weerstaan. Zij zijn zelfs in staat om hun verzoek om levensbeëindiging ‘in de wacht’ te zetten: “Dokter, ik wil wel euthanasie, maar nu nog niet.” Voor de spreekwoordelijke Henk en Ingrid ligt dat anders. Zij zijn minder goed in staat om hun gevoelens in woorden te vatten, hun fysieke conditie is nogal eens slechter dan die van hun leeftijdgenoten en zij hebben niet de financiële middelen om extra zorg in te kopen, als dat nodig is. Zij horen om zich heen verhalen over mensen die zijn geholpen bij het sterven toen het leven voor hen geen enkele zin meer had en zij beginnen zich af te vragen of dat misschien ook voor hen iets zou zijn. Over Alexander en Pia hoeven wij ons als samenleving geen zorgen te maken. Zij redden zich wel, ook als de initiatiefwet “Toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek” niet door de Tweede Kamer komt. Maar Henk en Ingrid, mensen die niet in de omstandigheid zijn dat zij weerstand kunnen bieden aan de gedachte dat een leven ‘voltooid’ is als het minder wordt, verdienen onze bescherming. Een voltooid-levenwet houdt voor hen het grootste risico in. Daarom moet die wet er niet komen.
Annemarieke van der Woude in Waarom een wet voltooid leven er niet moet komen (Volkskrant)