Waarom witte mensen onderdrukking pas zien als ze er zelf onder lijden
Wat de afgelopen drie jaar mij leerde, is dat Trumps verkiezing niet betekende dat haat had overwonnen. Die haat, die plots voor witte mensen zichtbaar werd, kon zich nu weliswaar manifesteren in agressievere wetgeving en in gesterkte racisten/nazi’s/seksisten, maar die was er altijd geweest, en had altijd al gewonnen. Racisme ontstond niet op 9 november 2016. Dat Trump president was geworden, was een gevolg van een racisme dat nooit werd aangepakt. Hetzelfde geldt voor het Verenigd Koninkrijk, voor Vlaanderen of Nederland. Het was, en is, natuurlijk eenvoudiger om te focussen op één persoon – en laten we eerlijk zijn: Trump is zo cartoonishly evil, dat hij het heel gemakkelijk maakt – dan te denken aan het systeem dat die persoon überhaupt heeft gemaakt. Dit zie ik ook in hoe men omgaat met steden als Ninove, waar extreem-rechts de grootste partij is – alsof racisme niet even aanwezig is in linkse steden. Het idee dat Ninove gevuld is met slechte mensen die ieder weekend puppy’s slachten in hun achtertuin is absurd. Toch lijkt men te geloven dat dat het gezicht van racisme is – de gewetenloze, kwaadaardige persoon. Racisme is stemmen op Vlaams Belang, toekomstige asielcentra in brand steken, juichen wanneer vluchtelingen sterven, zwarte tieners op treinsporen duwen. Racisme is de ander. Racisme is marginaal. Niet de witte vrouw die zich ‘neutraal’ opstelt, en vindt dat zwarte mensen overdrijven en moeten “stoppen met zagen”. Of zij die wel gelooft dat racisme bestaat, maar nooit iets heeft gedaan om het actief te bestrijden. Of zij die het wel ‘bestrijdt’, maar alleen op een reformistische manier – en “dat neemt tijd” en “we zijn al goed bezig” en “spijtig dat sommige zwarte activisten zo agressief zijn” en “ik begrijp dat je boos bent, maar zo moet je het debat niet voeren, want zo vervreemd je bondgenoten”.
Sabrine Ingabire in Waarom witte mensen onderdrukking pas zien als ze er zelf onder lijden (Demorgen.be)