Was China een communistisch land onder Mao?

Er wordt voornamelijk naar de VS gekeken wanneer linksen proberen om alle geopolitieke ontwikkelingen te begrijpen, die vaak al decennia spelen en die met de verkiezing van Trump in een stroomversnelling lijken te zijn gekomen. De situatie in China wordt daarbij veel minder meegewogen, mede vanwege een gebrek aan kennis. Terwijl dat land toch van wezenlijk belang is, zeker voor de wereldwijde klassenstrijd. Met een reeks van vijf artikelen heeft de organisatie Chuang een begin gemaakt met het beantwoorden van vragen die ook nog steeds bij veel linkse mensen en groepen spelen, zoals “Wat denken Chinese arbeiders over de Communistische Partij?”, “Is China een kapitalistisch land?”, “Is China een socialistisch land?”, “Was China een communistisch land onder Mao?” en “Is China de sweatshop van de wereld?”. Hieronder een antwoord op de vierde vraag (een introductie van deze serie lees je hier).
Dit is het vierde artikel in onze doorlopende serie waarin we proberen duidelijke antwoorden te geven op veelgestelde vragen over China. In deze bijdrage vatten we enkele van de belangrijkste thema’s samen uit ons artikel “Sorghum & Steel” (“Sorghum en staal”), het eerste in een driedelige economische geschiedenis van China. Lezers die geïnteresseerd zijn in de details van de argumenten die hier worden gepresenteerd, kunnen dat artikel raadplegen.
China-dossier
– Vijf veel gestelde vragen over China (2025). Introductie, 1. Wat denken Chinese arbeiders over de Communistische Partij?, 2. Is China een kapitalistisch land?, 3. Is China een socialistisch land?, 4. Was China een communistisch land onder Mao?
– Verzet en onderdrukking van arbeiders in China. (2025)
– Arbeidsmigranten in Hongkong organiseren zich, deel 1 en deel 2. (2025)
– China en de wereld – een inleiding voor activisten. (2023) Hoofdstuk 1. Leven in China, 2. Het politieke systeem van China, 3. Het economische systeem van China, 4. Sociale bewegingen in China, 5. Economische en militaire opkomst, 6. China en de planeet en een reactie erop.
– Aantekeningen voor een kritiek op het maoïsme (2021). Deel 1 en deel 2.
– China (2012-2015): protesteren met opvallend succes, economische stagnatie, dissidentie en sociale strijd, Media, mensenrechten en de manipulaties van de macht.
– Stakingsgolf van 2010 (2011): achtergrond, twee presentaties en verslagen daarvan.
– Leven en strijd van Chinese arbeidsters (2009): boekrecensie, twee infobijeenkomsten en de vertaalde brochure “Onlusten in China”.
– Boekrecensie “Wilde Zwanen” (1993).
Vergeleken met andere bijdragen in deze serie is dit antwoord iets langer en richt het zich iets meer op wat gespecialiseerde onderwerpen lijken te zijn, maar we vinden dat dit nodig is om voldoende context te bieden voor de vorige twee bijdragen, en ook om onze positie als communisten te verduidelijken in relatie tot die van de Chinese Communistische Partij op verschillende momenten in de tijd en populaire beelden van China’s “communisme” onder het socialistische ontwikkelingsregime. Net als deel 2 en deel 3, maar in tegenstelling tot deel 1, is dit antwoord collectief geschreven, hoewel het ook enkele individuele reacties van Chinese leden en vrienden bevat.
Deze vraag heeft te maken met twee veel voorkomende misverstanden. Ten eerste is “communistisch land” een oxymoron: communisme vereist het einde van natiestaten, dus het zou onmogelijk zijn voor China of een ander land om een communistisch eiland te zijn dat drijft in een kapitalistische zee. Deze formulering komt eigenlijk uit de Koude Oorlog, toen de VS er een geopolitiek belang bij hadden om “communisme” te verwarren met de sociale systemen die in werkelijkheid bestonden in de USSR en China. Ten tweede is het over het algemeen geen goede benadering om te proberen de geschiedenis te periodiseren aan de hand van de daden van “grote mannen”. Maar dit is wel veelal gebruikelijk in verhalen over de Chinese geschiedenis, waar het massale revolutionaire enthousiasme van een hele generatie wordt gereduceerd tot de macht om beslissingen te nemen van één enkele leider. Feitelijk is de heerschappij van Mao Zedong niet de beste manier om de verschillende perioden van China’s veranderende relatie tot het kapitalisme en de wereldwijde communistische beweging af te bakenen. We bieden een alternatieve methode in deel 1 en deel 2 van onze economische geschiedenis van China. Het eenvoudige antwoord op de vraag is dus: nee, China was geen communistisch land onder Mao.
Maar was het dan geen communistische revolutie? En zou dat niet impliceren dat de samenleving die na de revolutie werd opgebouwd een “communistische” samenleving was?
Deze veelgestelde vervolgvragen vereisen wat meer gedetailleerde uitleg over de geschiedenis. De Chinese Communistische Partij (CCP) is voortgekomen uit de wereldwijde communistische beweging van het begin van de twintigste eeuw en had aantoonbaar een positieve rol kunnen spelen in elke sociale revolutie die verder was gekomen dan het stadium van lokale, kortstondige proletarische opstanden, zoals die in Sjanghai in 1927 of Barcelona in 1936 – waaraan in beide gevallen Chinese communisten deelnamen.(1) Maar aan het eind van de jaren dertig was de CCP al begonnen haar communistische doelen ondergeschikt te maken aan die van nationale bevrijding in het licht van de directe bedreigingen vanuit Japan, de VS en later de USSR. Toen de partij in 1949 aan de macht kwam, bleef ze prioriteit geven aan de oprichting van een Chinese natiestaat als een zogenaamd noodzakelijke voorloper van de totstandkoming van het communisme. Dit was een volledige omkering van de communistische basisstrategie eerder in de eeuw, die het mondiale karakter van de revolutie als prioriteit had gesteld. Maar het was in overeenstemming met de gebeurtenissen in Rusland en Europa, waar de nederlaag van de internationale revolutie werd gerationaliseerd als een nieuwe strategie om “het socialisme in één land” op te bouwen. Dit standpunt bepaalde al snel de politieke oriëntatie van alle partijen die op één lijn zaten met de USSR.
Het is echter belangrijk om te onthouden dat noch de USSR noch China ooit beweerd hebben het communisme te hebben ingevoerd. In China maakte de “Grote Sprong Voorwaarts” aan het eind van de jaren 1950 kortstondig verhalen populair over een “overgang naar het communisme” die zou beginnen met de collectiviseringen en sociale experimenten die overal op het platteland plaatsvonden.(2) We kunnen erover discussiëren of zo’n overgang mogelijk zou zijn geweest onder die omstandigheden, en in hoeverre zulke noties van “communisme” verschilden van de onze, maar die experimenten eindigden in drie rampjaren en werden nooit meer nieuw leven ingeblazen. Daarna, tijdens de massamobilisatiefase van de Culturele Revolutie (1967-1968), ondernamen sommige deelnemers acties (algemene stakingen, wapeninbeslagnames) en schreven manifesten die wezen in de richting van het begin of de vernieuwing van een communistische revolutie, maar zelfs de ‘linkse’ fractie van CCP-leiders (inclusief Mao) veroordeelde zulke ‘ultra-linksen’ als een bedreiging voor de staatsmacht en onderdrukte ze op brute wijze.(3) Bovendien zag geen van de deelnemers aan de Culturele Revolutie de maatschappij waarin ze leefden als een communistische – ook al dachten sommigen dat er een nieuwe revolutie onder leiding van communisten aan het ontstaan was.
Dit is een deel van de verwarring: “communisme” als naam voor een politiek project wordt vaak gebruikt om de activiteiten van communisten te beschrijven, inclusief hun vele partijen en politieke interventies door de geschiedenis heen, inclusief succesvolle revoluties. Maar dit is niet hetzelfde als “communisme” als een vorm van sociale organisatie. Het communistische project is duidelijk gericht op het vestigen van het communisme. Maar dat betekent niet dat het succesvol is geweest. Natuurlijk niet, want we leven allemaal nog steeds in een kapitalistische maatschappij. Het belangrijkste is om het bestaan van communisten niet te verwarren met het bestaan van communisme.
Dus als China destijds niet communistisch was, wat was het dan wel?
In 1949, na tientallen jaren van langdurige oorlog waarin de communistische fractie geleidelijk steeds meer grondgebied veroverde op de zich terugtrekkende Japanners en de door de VS gesteunde nationalisten, hadden de CCP en haar aanhangers een beslissende territoriale controle verworven over het grootste deel van het gebied dat ooit door de Qing-dynastie werd opgeëist. Het is belangrijk om hier te benadrukken dat dit geen “autoritaire” machtsovername was die tegen de wil van de bevolking inging. Het was een legitieme volksrevolutie met diepe wortels onder de boerenmeerderheid van het land, vooral in de dichtbevolkte etnische Han-gebieden, hoewel de steun onder de minderheidsbevolkingen langs de grens van het Qing-dynastie gebied verschilde. De eerste jaren na deze overwinning werden besteed aan het verenigen van de natie en het weer op gang brengen van de productie, waarbij vaak gebruik werd gemaakt van de overgeërfde bestuurlijke mechanismen die in de nieuw veroverde gebieden nog voorhanden waren – waaronder de medewerking van overgebleven kapitalisten in de zuidelijke steden en de toepassing van planningsmechanismen die eerder door de Republikeinse regering of zelfs door Japanse koloniale bestuurders waren ontwikkeld.
Kort daarop werden deze nieuwe administratieve systemen op de proef gesteld om de Amerikaanse invasie van Korea af te weren. Tegen 1956 was die oorlogstijd-mobilisatie voorbij en begonnen de eerste elementen van wat wij “het socialistische ontwikkelingsregime” noemen zich over het hele land te verspreiden. Dit regime beëindigde China’s overgang richting kapitalisme die al minstens in de negentiende eeuw was begonnen. Maar dit nieuwe regime leidde nooit tot een productiewijze (zie hieronder) en het begon al snel uiteen te vallen onder het gewicht van zijn eigen tegenstrijdigheden, in combinatie met voortdurende internationale druk. Tegen de jaren 1970 had de partijleiding (waaronder zowel Mao als de leiders van ogenschijnlijk tegengestelde fracties), geconfronteerd met toenemende protesten en onvrede onder boeren, arbeiders en studenten, een reeks diplomatieke en marktgerichte maatregelen geïnitieerd die bedoeld waren om het ontwikkelingsregime te redden, maar die al snel een eigen leven gingen leiden. Deze hervormingen zouden binnenlandse golven van kapitalistische ontwikkeling ontketenen en tegelijkertijd China langzaam aan de wereldmarkt koppelen. Al met al bliezen deze trends de kapitalistische transitie, die door de revolutie tot stilstand was gekomen, nieuw leven in en maakten ze China ondergeschikt aan de wereldwijde wet van waarde.(4)
Wat is communisme?
Voordat we het socialistische ontwikkelingsregime schetsen en duidelijk maken waarin het verschilde van het communisme, willen we benadrukken dat we als collectief project over veel van deze details enigszins van mening kunnen verschillen. We vinden het hier belangrijk om de stemmen van onze Chinese leden en vrienden te benadrukken. om daarna over te gaan naar een meer algemene beoordeling. Dus we beginnen met een paar individuele antwoorden op de vraag “Was China een communistisch land onder Mao?” van dezelfde subset van respondenten die de eerste vraag in deze serie hebben beantwoord:
Kaixuan: “Nee”
Xiao Hui: “Hangt ervan af hoe je communisme definieert, maar ik zou zeggen nee.”
Ruirui: “Deze term ‘communistisch land’ zelf is een oxymoron. Ik denk dat in het Mao-tijdperk privébezit werd vervangen door een economie gebaseerd op publiek eigendom in een staat die wordt gecontroleerd door een bureaucratie.”
Cheng Yang: “Technisch gezien noemde China onder Mao zichzelf nooit communistisch, maar je zou kunnen zeggen dat het leiderschap toen (deels) probeerde door te zetten wat zij als communisme zagen, met de beperkte ervaring en lessen die ze mogelijk hadden, en volgens hun bestaande model.”
Qianxun: “Ik denk dat Mao een van de vele mislukte experimenten van de twintigste eeuw was om politieke macht te gebruiken om het communisme door te drukken. Ik denk niet dat er ooit een ideale communistische macht is geweest. Mao’s politieke macht was vergelijkbaar met die andere machten (in zeer verschillende mate), met enkele successen op het gebied van herverdeling op basis van geslacht, klasse en regio (en misschien zelfs korte tijd etniciteit), maar ook met tegenwerkende tendensen van bureaucratische hiërarchie, ongelijkheid tussen stad en platteland (het ‘schaareffect’), enzovoorts.”
Lao Niu: “Strikt genomen heeft China nooit gezegd dat het een communistisch land was, maar dat we de communistische samenleving alleen konden binnentreden na een reeks gevechten, door middel van “permanente revolutie”, terwijl we de burgerlijke rechten beperkten onder de proletarische dictatuur. In Amerikaanse ogen, of die van de Sovjet-Unie, zouden ze natuurlijk kunnen denken dat China een communistisch land was, door dit etiket toe te passen onder invloed van geopolitiek.”
Xian Yu: “Hangt af van je definitie. Als je Marx’ definitie in ‘De Duitse Ideologie’ gebruikt, ‘de werkelijke beweging die de huidige stand van zaken afschaft’, dan nee, want communisme is geen stand van zaken, laat staan een beleid. Als je de definitie uit het Manifest gebruikt, ‘een vereniging, waarin de vrije ontwikkeling van ieder de voorwaarde is voor de vrije ontwikkeling van allen’, dan nee, want er was geen vrije ontwikkeling van ieder. Als een land communistisch is omdat zijn leiders zeggen dat het communistisch is, dan nee, want de CCP heeft China nooit communistisch genoemd. Hm, vreemd, ik denk dat het antwoord toch nee is, ongeacht je definitie.”
Een terugkerend punt om hier op te merken is dat zelfs de CCP nooit heeft beweerd dat China communistisch was, maar alleen dat het “socialisme opbouwde” als voorwaarde voor een uiteindelijke overgang naar communisme. Bovendien lijken de weinige schematische beschrijvingen van het communisme van de CCP over het algemeen overeen te komen met onze eigen betekenis van de term, maar het is ook opmerkelijk dat deze beschrijvingen (en in feite alle verwijzingen naar het communisme) in de loop der tijd veel zeldzamer zijn geworden in officiële partijdocumenten. De huidige grondwet van de partij (herzien in 2017) geeft helemaal geen definitie van communisme, maar het oprichtingsmanifest uit 1921 begint met een duidelijke driedelige definitie:
- 1. Op economisch niveau roepen communisten op tot gemeenschappelijk eigendom en gebruik van de productiemiddelen door de maatschappij: machines, fabrieken, grondstoffen, land, transport- en communicatiemiddelen, enzovoorts. Wanneer de productiemiddelen in gemeenschappelijk bezit en gebruik komen, zullen privébezit en het lonenstelsel verdwijnen, net als de uitbuiting van mensen door mensen, omdat de inhoud van de uitbuiting – meerwaarde – niet langer een plaats zal hebben om ontgonnen te worden.
- 2. Op politiek niveau roepen communisten op tot de afschaffing van politieke macht, inclusief alle staatsinstellingen en regeringen. Politieke macht, legers en rechtbanken zijn instrumenten om de belangen van de minderheid te beschermen en om de meerderheid – de arbeidersmassa’s – te onderdrukken, dus zijn ze noodzakelijk wanneer de productiemiddelen privébezit zijn. Het is duidelijk dat er geen behoefte is aan politieke macht, legers of rechtbanken wanneer privébezit en het loonsysteem worden afgeschaft.
- 3. Op sociaal niveau eisen communisten dat de maatschappij slechts één klasse heeft – de klasse van de arbeidersmassa’s (met andere woorden, er zullen geen klassen meer zijn). Privébezit is de wortel van alle privileges in onze huidige maatschappij, dus als niemand in staat is om bezit te vergaren, zullen er geen bevoorrechte klassen meer zijn.(5)
Dit komt in principe overeen met de verschillende definities die tegenwoordig door communisten worden gebruikt, evenals met die van negentiende eeuwse communisten zoals Marx en Engels, en die van vroege anarcho-communisten zoals Kropotkin, naast die van de eerste Chinese communisten (6), zoals He-Yin Zhen en Liu Shipei (die enkele van de eerste vertalingen van Marx en Engels in het Chinees publiceerden). Meestal zijn definities van communisme negatief, meestal beschrijvend wat communisme niet zal zijn, en dan minimale positieve richtlijnen biedend die vrije associatie, universele sociale steun en collectieve, coöperatieve controle over productie benadrukken. In “Het Communistisch Manifest” bijvoorbeeld schreven Marx en Engels:
“Wanneer het proletariaat in de strijd tegen de bourgeoisie zich noodzakelijk tot klasse verenigt, door een omwenteling zich tot de heersende klasse maakt en als heersende klasse met geweld de oude productieverhoudingen opheft, dan heft het met deze productieverhoudingen de bestaansvoorwaarden van de klassentegenstelling, de klassen in het algemeen en daarmee zijn eigen heerschappij als klasse op. In de plaats van de oude burgerlijke maatschappij met haar klassen en klassentegenstellingen treedt een associatie, waarin de vrije ontwikkeling van ieder de voorwaarde voor de vrije ontwikkeling van allen is.”
Een andere populaire formulering die in beide citaten ontbreekt is de slogan, populair in Franse communistische kringen in het midden van de negentiende eeuw en omarmd door Marx: “Van ieder naar vermogen, aan ieder naar behoefte”. Ook deze slogan werd overgenomen door de CCP en werd algemeen gebruikt als een korte definitie van communisme die schoolkinderen leerden: “anxu fenpei” (按需分配). Voor communisten uit de eenentwintigste eeuw wordt dit principe vaak uitgedrukt met Thomas Müntzer’s zestiende eeuwse Latijnse slogan “omnia sunt communia“, of zijn Engelse tegenhanger “alles voor iedereen”. (7)
De belangrijkste manier waarop de huidige opvattingen over communisme verschillen van die van Müntzer, Marx of de CCP is dat de afschaffing van klassen nu explicieter gepaard gaat met een vergelijkbare nadruk op de afschaffing van alle sociale tegenstellingen tussen mensen op basis van genders, ‘ras’, enzovoorts, en de opheffing van de vervreemding van de samenleving van de niet-menselijke wereld. Deze ideeën putten eigenlijk uit het werk van Marx en andere vroege communisten, die soms opmerkten dat dergelijke tegenstellingen functioneerden als essentiële kenmerken van de kapitalistische maatschappij, maar die niet altijd de noodzaak van hun afschaffing formuleerden als een kernonderdeel van de communistische revolutie.
Dus communisten over de hele linie, en zelfs voormalige communistische organisaties zoals de CCP, zijn het over het algemeen eens over de definitie van een “communistische samenleving” en niemand beweert dat China ooit communistisch is geweest, behalve dan in de zin dat het geregeerd wordt door een partij die ooit het communisme als haar ultieme doel heeft verkondigd (en er tegenwoordig zelden over spreekt). In plaats daarvan beweert de CCP sinds het midden van de jaren vijftig dat China “socialistisch” is en dat het socialisme een noodzakelijke “overgangsfase” is op weg naar het communisme, waarin economische ontwikkeling de belangrijkste prioriteit is. De exacte opvatting van socialisme en de aard van zo’n “stadium” zijn in de loop der tijd veranderd. Vandaag de dag beweert de CCP officieel dat China zich nog steeds in de “primaire fase van het socialisme” bevindt, waar een “socialistische wareneconomie” bestaat, waarin elementen van kapitalistische productie vermengd zijn met staatseigendom. (8) Toen dit argument aanvankelijk werd geformuleerd, aan het eind van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig, was het gebaseerd op observaties van een economie waarin markteisen nog steeds op afstand werden gehouden. Naarmate de decennia verstreken, werd dat steeds minder het geval. Vandaag de dag zijn er geen terreinen van het leven in China (met inbegrip van het rijk van de staat) meer waar de wet van de waarde niet heerst.
We hebben het concept “socialisme” en het huidige karakter van de Chinese economie al besproken in deel 2 en deel 3 van deze reeks. Voor nu kunnen we alleen maar benadrukken dat: (a) het socialistische ontwikkelingsregime vele jaren geleden eindigde, en (b) dat regime, achteraf gezien, niet diende als overgang naar het communisme. (9)
Wat was het socialistische ontwikkelingsregime, als het niet communistisch was?
Dit argument wordt in detail beschreven in “Sorghum & Steel”, onze economische geschiedenis van die periode. Wat volgt is een vereenvoudigde samenvatting. In de jaren 1950-1960 verdrong wat wij China’s “socialistische ontwikkelingsregime” noemen het communistische project naarmate er meer en meer werd opgeofferd aan de opbouw van een nationale economie. De term “regime” benadrukt ons argument dat de verschillende administratieve mechanismen en productiemethoden nooit samen uitliepen in een productiewijze en in plaats daarvan de afbraak van de productiewijze vertegenwoordigden. De verschillende elementen waren vaak onsamenhangend en kwamen alleen tezamen door de voortdurende (en steeds intensievere) inspanning van de staat, als die er al was. De agrarische economie op het platteland en de industriële economie in de steden raakten in deze periode bijvoorbeeld steeds meer van elkaar gescheiden. Het waren in feite lokale autarkieën, dat wil zeggen afgesloten ruimten die zichzelf voortplantten zonder veel steun van buitenaf. De integratie tussen deze eenheden vond alleen plaats via staatsinstellingen, zoals het staatsmonopolie op de aan- en verkoop van graan om arbeiders in industriële bedrijven te voeden, de rantsoenerings- en planverdelingssystemen voor alle goederen behalve de meest elementaire consumptie- en productiegoederen, het registratiesysteem voor huishoudens (hukou) en de stedelijke werkeenheid (danwei). Deze relaties waren allemaal opgebouwd rond het doel om graanoverschotten van het platteland naar de stad over te hevelen om de ontwikkeling te voeden. Het sociale en productieve leven werd “gecollectiviseerd”, maar het werd nooit gecentraliseerd of gesocialiseerd, omdat het leven beperkt bleef tot autarkische en geatomiseerde lokale productie-eenheden. Op het hoogtepunt van het systeem stagneerde de migratie (vooral van stad naar platteland) in feite, afgezien van enkele door de staat geleide industriële vestigingscampagnes.
Waarschijnlijk het meest voorkomende punt van verwarring in dit argument is het idee dat er geen productiewijze bestond tijdens het socialistische ontwikkelingsregime. (10) Om dit punt te begrijpen is een snelle verduidelijking van de basistermen nodig: een “productiewijze” is wanneer bepaalde productie- en reproductiemethoden allemaal verenigd zijn in een gedeelde sociale “totaliteit” die in staat is zichzelf te reproduceren, onafhankelijk van de opzettelijke tussenkomst van enig individu. Het is dus een verzameling algemene sociale relaties – denk aan dingen als de relatie tussen arbeider en baas of tussen keizer en boer – inclusief relaties met de niet-menselijke wereld, die van generatie op generatie worden doorgegeven en die bepalen hoe de productie van goederen en de voortplanting van de menselijke soort plaatsvindt. Productiewijzen kunnen worden gecategoriseerd op basis van de aard van deze sociale relaties, die veel aspecten van het dagelijks leven bepalen tot ver buiten de productiesfeer. Een productiewijze is per definitie relatief stabiel in de tijd, of heeft tenminste de duidelijke capaciteit om zichzelf over vele generaties te reproduceren.
Wanneer productiewijzen ineenstorten of omvergeworpen worden, is er vaak een lange periode waarin geen enkele productiewijze in staat is om samenhangend te worden. In plaats daarvan worden de sociale relaties die ooit de productie definieerden verbrijzeld en verspreidt de samenleving zich in relatief kleinschalige, geatomiseerde en onsamenhangende productie-eenheden die geen vaste manier van interactie met elkaar hebben of ze worden gedwongen opgenomen in de sociale relaties van een binnenvallende samenleving. (11) In het Chinese geval stellen we dat een langzaam proces van lokale crisis en commerciële groei, gecombineerd met concurrentie, invasie en kolonisering door het opkomende kapitalistische systeem dat wortel schoot in Europa en Japan, had geleid tot een situatie waarin de aftakelende sociale verhoudingen van het oude keizerlijke systeem (vertegenwoordigd door de late Qing-dynastie) werden overwonnen door de kapitalistische productiewijze, wat duidelijk werd in zowel binnenlandse commerciële activiteiten als de druk van buitenlandse mogendheden. Op een cruciaal moment waarin zowel de vervallende als de opkomende productiewijze bijzonder zwak waren (een extreem chaotische periode die in de volksmond de “eeuw van vernedering” wordt genoemd), kwamen politieke krachten op die ofwel de opname van het gebied in het wereldwijde kapitalisme wilden stimuleren (dit was het programma van zowel de nationalisten als de Japanse bezetters) of de overgang wilden tegenhouden en een andere richting op sturen (dit was het programma van de CCP).
Door een succesvolle revolutie werd de overgang effectief gestopt. Onder het ontwikkelingsregime verdwenen de concurrerende markten in arbeid, land en goederen die vorm hadden gekregen, waardoor de Chinese samenleving in grote mate werd gedecommodificeerd. Hoewel het waar is dat veel stedelingen (een kleine minderheid van de bevolking) werden “betaald” in de vorm van “lonen” en loonachtige rantsoenbonnen, werden deze voor het grootste deel niet vastgesteld door een concurrerende markt, maar per staatsdecreet. Vaak werd de “loonsom” gewoon achteraf vastgesteld en in een grootboek geschreven zonder dat er daadwerkelijk geld in de handen van de arbeiders terechtkwam. Belangrijker nog: in tegenstelling tot het loon onder het kapitalisme, was het geld dat aan arbeiders werd gegeven niet het primaire middel waarmee ze fundamentele levensbehoeften verwierven. Er werd slechts een symbolische huur betaald, waarbij de staat het grootste deel van de huisvestingskosten voor zijn rekening nam. Als er al geld werd gebruikt om voedsel te kopen, dan werd dat meestal gebruikt naast de toegewezen graanbonnen. Veel ondernemingen deelden ook gratis extra lokaal geoogst voedsel uit aan alle leden (bijvoorbeeld: kustondernemingen zetten vaak visteams op). Over het algemeen betekende het ad-hoc karakter van het systeem dat de exacte methoden aanzienlijk verschilden per plaats en tijd, waardoor het moeilijk is om te generaliseren. Maar zelfs voor het niet-graan voedsel dat “prijzen” had, werden deze prijzen niet bepaald door concurrentie tussen bedrijven of voedseldistributeurs, maar waren het planningsberekeningen gebaseerd op hoeveelheid en schaarste, die achteraf werden omgezet in monetaire eenheden. De belangrijkste punten zijn simpelweg dat: ten eerste, als je je loon niet kreeg, je niet werd blootgesteld aan honger of dakloosheid; en ten tweede, er zat geen marktkarakter achter deze monetaire uitwisselingen, noch was er genoeg samenhang in het systeem om een systematische bureaucratische competitie over planningsmiddelen op gang te brengen (zoals volgens sommigen het geval was in de USSR).
Ook al was geld niet nodig om in het levensonderhoud te voorzien, werk was dat wel. De overgrote meerderheid van de mensen in China werkte in deze periode op collectieven op het platteland, waarbij ze werkpunten (gongfen) kregen voor het verrichte werk. Maar zelfs deze werkpunten waren geen “loon”, markt of niet. Werkpunten gaven gewoon recht op een bepaald percentage van de totale hoeveelheid goederen die door het collectief werden geproduceerd, voornamelijk graan. De precieze manier waarop werkpunten werden vastgesteld varieerde per plaats en tijd. In sommige gevallen werden ze gezamenlijk vastgesteld, tijdens gemeenschapsvergaderingen. In andere gevallen werden ze in feite gewoon gedicteerd door hogere bestuursniveaus. Ook de precieze relatie tussen werkpunten en arbeidsbijdrage verschilde. In bepaalde tijden en op bepaalde plaatsen kunnen ze een kwantitatieve relatie hebben gehad met arbeidstijd. Elders was het gewoon een indicator of iemand al dan niet actief deelnam aan de collectieve arbeid in het dorp, enkel gerangschikt volgens geslacht en leeftijd. Hoewel de dorpsbewoners door de lokale kaders werden aangemoedigd om de (soms vrij hoge) graanquota’s te halen, werden deze quota’s niet bepaald door concurrentie op de markt en waren er ook geen echte stimulansen om de productiviteit boven de quota’s te verhogen.
Hoewel de CCP de gelijkheid van mannen en vrouwen afkondigde en in sommige opzichten de omstandigheden van vrouwen verbeterde, paste het socialistische ontwikkelingsregime in andere opzichten alleen maar de arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen aan in nieuwe maar nog steeds zeer ongelijke rollen – vooral op het platteland. Deze aanpassing, gepromoot als “vrouwen houden de helft van de hemel omhoog”, werd beschouwd als een noodzakelijk middel om de vrouwelijke beroepsbevolking te mobiliseren in het nationale streven naar industrialisatie. Het kwam in feite neer op het overhevelen van extra arbeid van vrouwen, zowel in de vorm van erkende arbeid (toegewezen werkpunten, waarbij bijna altijd minder punten aan vrouwen dan aan mannen werden toegekend door de manier waarop taken werden gecategoriseerd) op het land en in fabrieken, als van niet-erkende arbeid (niet toegewezen werkpunten of anderszins sociaal erkend) in de vorm van huishoudelijk werk, kledingproductie, enzovoorts. Hoewel een deel van deze arbeid kortstondig werd gesocialiseerd tijdens de Grote Sprong Voorwaarts, was de trend na verloop van tijd dat steeds meer werk weer op de schouders van vrouwen terecht kwam. Dit ging geleidelijk aan ten koste van de vooruitgang die na de revolutie was geboekt in het leven van vrouwen, ook al bleven sommige van deze voordelen substantieel (zoals de enorm uitgebreide toegang tot onderwijs).
Over het algemeen, echter, zijn de precieze details van hoe de lokale productie in deze periode was georganiseerd onduidelijk vanwege het amorfe karakter van het systeem. De enige constante was het feit dat er graan werd onttrokken om de stedelijke industriële centra van brandstof te voorzien, wat maakte dat boeren op hun plek moesten blijven op het land, afgedwongen met strenge interne controles op migratie. Het amorfe en ad hoc karakter van de productie geeft aan dat er geen totaliserende mechanismen waren die het hele land overkoepelden. Hoewel sommige vormen van lokale competitie zeker bestonden – in het bijzonder bureaucratische competitie tussen sommige kaders op sommige plaatsen, maar niet als een effectief structurerend principe voor de hele bureaucratie – hadden ze de neiging om ofwel onderdrukt te worden ofwel na verloop van tijd uit te sterven. Hoe dan ook, het louter bestaan van verspreide concurrerende activiteiten maakt een systeem nog niet kapitalistisch. Ook het onttrekken van overschotten aan het platteland in de vorm van graan, wat het bestaan impliceert van zoiets als een basisklassenscheiding, duidt niet op een specifiek kapitalistisch klassensysteem. Als deze kenmerken uniek zouden zijn voor het kapitalisme, dan zouden we moeten toegeven dat het Oost-Aziatische vasteland altijd al werd geregeerd door kapitalistische productie, omdat het duizenden jaren lang levendige lokale voorbeelden had van commerciële handel naast systematische belastingheffing op graan om overschotten van het platteland over te hevelen naar de keizerlijke kerngebieden. Maar deze lokale commerciële activiteiten dicteerden nooit de productieve activiteiten van de hele samenleving. Op dezelfde manier is het bestaan van een onder dwang gewonnen surplusproduct niet hetzelfde als het bestaan van surpluswaarde. Zelfs in vergelijking met deze eerdere voorbeelden waren er in het socialistische ontwikkelingsregime veel minder markten en was veel minder concurrentie tussen productie-eenheden.
Onder deze omstandigheden was er geen waardewet die de sociale reproductie aan haar dictaten kon onderwerpen. Er was geen veralgemening van marktrelaties en dus ook geen marktverplichting om efficiënter te produceren – een belangrijke dynamiek van het kapitalisme. Maar er waren ook geen organische sociale relaties die zich over de hele samenleving konden verspreiden en de reproductie ervan konden waarborgen (zoals wel het geval was in de voorgaande dynastieke systemen). Dit betekende dat, ook al werd de overgang naar het kapitalisme gestopt, het niet effectief werd omgebogen naar een andere productiewijze. In plaats daarvan raakte het gevangen in een limbo waar sociale relaties uiteenvielen in kleine autarkieën die geen vaste conventies hadden om met elkaar te coördineren. In een dergelijke situatie gebruikte de CCP alle beschikbare middelen om de coördinatie handmatig door te drukken en een systeem op te zetten waarbij de schamele administratieve macht van de staat werd gebruikt om een paar eenvoudige doelen te bereiken: graan van het platteland overhevelen naar stedelijke productie-eenheden, middelen doorsluizen naar belangrijke industriële projecten, en de capaciteit opbouwen voor militaire verdediging tegen de voortdurende dreiging van het wereldwijde imperialisme. Het probleem was dat, omdat het systeem geen organisch vermogen had om totaliserende sociale relaties te produceren om zichzelf te reproduceren, het steeds meer moest vertrouwen op directe staatsinterventies. Ondertussen moesten deze interventies steeds agressiever worden, omdat de staat zelf onderhevig was aan dezelfde dempende effecten, waardoor hij in de loop van de tijd immobieler en minder ontvankelijk werd (een proces dat we “ossificatie” noemen). Dit was een belangrijk deel van de reden waarom het ontwikkelingsregime instortte.
Gedurende deze hele periode waren er natuurlijk directe verplichtingen om meer te produceren. Het waren alleen deze door de staat geleide ontwikkelingsstrategieën die de expansie van de productiekrachten in het algemeen bevorderden. Daarom gebruiken we de term “ontwikkelingsgericht” om te wijzen op de heel andere dynamiek van dit regime in vergelijking met die van zowel het kapitalisme als eerdere sociale systemen. Het geeft aan dat de staat vooral geïnteresseerd was in een toename van de absolute productie van specifieke goederen. Met andere woorden, de staat wilde de productie van meer staal en meer graan, maar niet de accumulatie van meerwaarde, zoals in het kapitalisme. “Waarde” bestond simpelweg niet als de sociale vorm van rijkdom onder het ontwikkelingsregime. (12) Het doel van absolute productie was gekoppeld aan internationale verdediging tegen kapitalistische machten en de USSR, en de belangen van de natiestaat stonden boven elke mogelijkheid van een overgang naar communisme. Ondertussen was China niet geïntegreerd in de wereldmarkt. Tegen het midden van de jaren 1960 was zelfs de minimale handel met het Sovjetblok zo goed als verdwenen. Centrale en regionale planning (zowel in de vorm van quota’s als door vastgestelde hoeveelheden die post facto werden omgezet in “prijzen”), samen met gedecentraliseerde politieke bevelvoering en massamobilisatiecampagnes, werden gebruikt om materiële ontwikkelingen te stimuleren. Er was geen stabiel systeem van stimulansen dat de industriële organisatie of nieuwe ontwikkelings- en investeringsrondes leidde, zelfs niet toen een groot deel van de staat vastliep in een starre bureaucratie. Chaotische toestanden waren de overheersende tendens terwijl een houtje-touwtje van geïmproviseerde antwoorden werd gegeven op een opeenstapeling van talloze lokale crises. Het resultaat was dat geen enkele productiewijze volledig coherent was en toen de staat nieuwe soorten maatregelen begon te introduceren (waaronder marktgerichte) om het regime te redden van aanhoudende tekorten en volksonrust in de jaren 70, gingen die maatregelen geleidelijk een eigen leven leiden dat de kapitalistische overgang nieuw leven inblies. Die overgangsperiode wordt gedetailleerd beschreven in het tweede deel van onze economische geschiedenis, “Red Dust” (“Rood stof”).
Chuang
(Dit artikel verscheen eerder op de website Chuang.)
Noten
- 1. Over de opstand in Shanghai in 1927, zie “Underground: The Shanghai Communist Party and the Politics of Survival, 1927-1937” van Patricia Stranhan (Rowman & Littlefield, 1999); “Shanghai on strike: The politics of Chinese labor” van Elizabeth Perry (Stanford University Press, 1995); “The Tragedy of the Chinese Revolution” van Harold Isaacs (1938 editie online, herziene editie 2010 van Haymarket); en “The Chinese Labor Movement, 1919-1927″door Jean Chesneaux (Stanford University Press, 1968). Over Chinese deelname aan de Spaanse burgeroorlog, zie “The Call of Spain: Chinese Volunteers in the Spanish Civil War (1936-1939)” door Nancy Tsou and Len Tsou (Renjian Chubanshe, 2001), gerecenseerd hier: “Duo shines new light on role of Chinese volunteers in Spanish Civil War” (China Daily, 2021).
- 2. Bekijk ons verslag van de Grote Sprong Voorwaarts in “Sorghum & Steel”, Chuang journal, issue 1: Dead Generations (2016). Voor een gedetailleerde studie, zie “A Commune in Sichuan?”
- 3. Zie ons verslag van deze communistische acties en geschriften in “Sorghum & Steel” deel IV: “Ruination.” Hierbij wordt gebruik gemaakt van gedetailleerd archiefonderzoek en interviews met deelnemers door Yiching Wu in “Cultural Revolution at the Margins”. (Harvard University Press, 2014).
- 4. Dit overgangsproces is gedocumenteerd in ons artikel “Red Dust”. Chuang, deel 2: Frontiers. Merk op dat we met “wet van waarde” niet verwijzen naar Ricardo’s “arbeidstheorie van waarde”, maar naar de ondergeschiktheid van de kapitalistische waardevorm van de wereld als geheel aan de behoefte van het kapitaal aan eindeloze zelfexpansie, zodat zelfs politieke partijen die proberen de markt te reguleren voor een sociaal of ecologisch ideaal uiteindelijk toegeven aan het gezag van het kapitaal als ze de economische ramp willen beperken. Niet partijen of wetgevers maken de uiteindelijke wetten van onze wereld, maar waarde. Dit begrip van de waarde-vorm wordt overal in “Red Dust” uitgelegd, maar we bevelen ook Michael Heinrich’s “Introduction to the Three Volumes of Karl Marx’s Capital” aan.
- 5 Vertaald uit 中国共产党宣言 (samengesteld in november 1920, voorgelegd aan de Komintern in 1921), uit《中共中央文件选集》第一册(1921—1925年).
- 6. Tot de jaren 1920 verwees de Chinese term voor “communist” (共产主义者) standaard naar anarcho-communisten, omdat zij de eersten waren die deze term omarmden en teksten van Japanse en Europese anarchisten en marxisten in het Chinees vertaalden. Verschillende oprichters van de CCP waren anarchisten, en het onderscheid tussen anarcho-communisme en marxisme werd pas opgehelderd tijdens een reeks debatten in de jaren 1920, gedocumenteerd in “Anarchism in the Chinese Revolution” van Arif Dirlik (University of California Press, 1993).
- 7 In “The Dawn of Everything” laten David Graeber en David Wengrow zien dat het moderne concept van communisme, inclusief het idee dat individuele vrijheid alleen kan worden bereikt door sociale gelijkheid, ook veel te danken heeft aan Europese ontmoetingen met inheemse Amerikaanse samenlevingen sinds de zeventiende eeuw, en de daaropvolgende discussies over hun implicaties voor de transformatie van de Europese samenleving volgens de lijnen die al eerder werden voorgesteld door proto-communisten van de Radicale Reformatie, zoals Müntzer. “Sinds het begin van de negentiende eeuw zijn er levendige debatten geweest over de vraag of er ooit iets was dat met recht ‘primitief communisme’ genoemd zou kunnen worden [waarbij] ‘communisme’ altijd verwijst naar gemeenschappelijk eigendom, in het bijzonder van productiemiddelen.” Hoewel veel inheemse Amerikaanse samenlevingen in dit opzicht dubbelzinnig waren en gemeenschappelijk met individueel eigendom combineerden of in de loop der tijd heen en weer schakelden, waren de meeste wel een voorbeeld van “de oorspronkelijke betekenis van ‘van ieder naar zijn vermogen, aan ieder naar zijn behoefte’” – een regeling die “elkaar de middelen voor een autonoom leven garandeerde of er tenminste voor zorgde dat geen man of vrouw ondergeschikt was aan een ander. Voor zover we van communisme kunnen spreken, bestond het niet in tegenstelling tot, maar ter ondersteuning van individuele vrijheid” (2021, pagina’s 47-48).
- 8. Hoewel Mao vaak wordt genoemd als de bedenker van de term, werd dit idee pas ontwikkeld aan het eind van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig, in een reeks ideologische debatten binnen de partij. Xue Muqiao wordt vaak genoemd als de eerste die de “primaire fase van het socialisme” systematisch theoretiseerde in zijn boek “China’s Socialistische Economie”, voor het eerst gepubliceerd in 1979 en vervolgens grondig herzien in 1983, om rekening te houden met de vele veranderingen die zich in de tussenliggende jaren hadden voorgedaan.
- 9. We draaien het echter niet om, om het tegenovergestelde standpunt in te nemen, met het argument dat het socialisme slechts een onderdeel was van China’s lange en moeizame overgang naar het kapitalisme. Dit is een even deterministisch argument dat niet strookt met een communistische benadering van de geschiedenis. Het is ook in tegenspraak met veel van de duidelijke feiten over de aard van het socialistische ontwikkelingsregime, dat instabiel was en gedoemd om vervangen te worden – zo niet door het kapitalisme, dan door een wereldwijde communistische revolutie (waarin militante Chinese arbeiders en zelfs sommige CCP-leden een rol gespeeld zouden kunnen hebben), of door een andere sociale formatie – maar het was alleen door een reeks historische toevalligheden dat de overgang verliep zoals hij verliep.
- 10. Soms wordt deze verwarring veroorzaakt door een kleine definitiekwestie waarbij mensen denken dat “wijze” gewoon verwijst naar een “manier” om dingen te produceren. Maar voor Marx en meer in het algemeen voor communistische denkers heeft de term “productiewijze” altijd een specifiekere betekenis gehad en moet hij niet verward worden met de concrete productiemethoden.
- 11. Dit betekent echter niet dat alle schijnbaar kleinschalige of lokale samenlevingen geen productiewijze hebben. Waar het om gaat is of er al dan niet heersende, “totale” sociale relaties zijn die de manier bepalen waarop mensen met elkaar en met de niet-menselijke wereld omgaan om goederen te produceren. Het betoog hier is sterk beïnvloed door het werk van de communistische historicus Jairus Banaji, wiens boek “Theory as History” de debatten over de productiewijze uitgebreid behandelt. Op dezelfde manier is het theoretische kader geïnformeerd door de huidige wetenschap over de aard en omvang van de feodale productiewijze in de Europese Middeleeuwen.
- 12. Dit betekent ook dat het systeem niet “staatskapitalistisch” was, omdat het überhaupt niet “kapitalistisch” was. Anderen zouden kunnen aanvoeren dat er een vervormde of gedegenereerde vorm van waarde bestond, voor zover de ontwikkelingsdrang werd veroorzaakt door een defensief geopolitiek conflict met de kapitalistische wereld (en later ook met de USSR). Maar dit wil alleen maar zeggen dat gebieden die nog niet zijn opgenomen in het kapitalisme de druk ervan voelen. Aan de ene kant is dit een alledaags punt. Aan de andere kant vertroebelt het de analytische duidelijkheid over de aard en het tempo van de overgang naar het kapitalisme, omdat het impliceert dat een maatschappij kapitalistisch wordt zodra ze druk begint te voelen van externe commerciële belangen.