Werken als een droeve naaktslak
Kessels spuugt op de manier waarop wordt neergekeken op werk door diegenen die denken dat ze niet hoeven te werken, diegenen die denken onafhankelijk van baas en inkomen te zijn. Maar belangrijker dan de vraag of Kessels over haar eigen werk en leven schrijft (gaap!) is dat we in “De god met de gouden ballen” zoveel leren over werk in een kiosk. We leren over hoe de hoofdpersoon, Veer, een jonge vrouw, verveling ervaart. We leren over ritmes, over het licht in een stationshal, over geuren, over handen die wisselgeld aannemen en over niet gezien worden. “Iemand scheert zijn blik rakelings langs me heen. Heel dichtbij zijn de ogen, ze glijden strak over de etalages en de schappen heen en weer, en waar ik sta maken ze een sprongetje, hup, over me heen, zodat mijn gestalte keurig wordt uitgespaard.” De kioskmedewerker is hier een niet-persoon (naar Erving Goffman): absoluut onmisbaar, maar niet erkend als persoon in sociale interactie. Geen wonder dat Veer een diep verlangen naar vergaande sociale interactie ontwikkelt, een levenslust die haar volkomen overvalt. Die levenslust krijgt in het werk van Kessels vaak de vorm van strijdbaar verzet. Haar hoofdpersonen werken, maar ze leggen zich er niet bij neer. En juist op die manier leven ze ten volle. Bij werk hoort verzet. De spanning is steeds voelbaar, ook als het werk met groot enthousiasme wordt beschreven.
Marguerite van den Berg in Werken als een droeve naaktslak (Margueritevdberg.wordpress.com)