Mijn wit privilege op het werk

Schoonmaken.
Schoonmaken.

Ik werk nu ruim een half jaar als flexwerker in een verzorgingshuis. Nu het vakantietijd is en veel collega’s met vaste contracten meerdere weken vrij nemen, wordt er een aantal nieuwe flexers aangenomen om het team tijdelijk te versterken. Zo ook de vijfentwintigjarige Farah, die door mij werd ingewerkt. Farah is een moslima en draagt een hoofddoek. Ze doet om gezondheidsredenen niet mee aan de ramadan.

Het werk bestaat uit het schoonmaken van de kamers en badkamers van bewoners. Omdat we de kamers nu samen deden, hadden we meer tijd voor een praatje met de bewoners en met elkaar. Zo ook met mevrouw Janssen, een amicale negentigjarige vrouw. Zodra Farah en ik haar kamer binnenliepen, werd ik zoals altijd hartelijk ontvangen: “Ah, daar heb je mijn liefde!”. Ik stelde haar voor aan Farah. Die zei haar vriendelijk gedag en liep de badkamer in om daar te beginnen met schoonmaken. Mevrouw Janssen sloeg haar kort gade en boog zich daarna naar mij toe: “Kunnen jullie wel met elkaar praten?”. Ik was flink verontwaardigd over haar vraag. Omdat ze geen witte Nederlander is, zou ze niet kunnen communiceren met anderen? Daarnaast vond ik het erg ongepast om aan mij, een andere witte Nederlander, zo’n vraag te stellen terwijl Farah een paar meter verder in de badkamer stond. Ik liet aan mevrouw merken dat ik het een vreemde vraag vond. Later riep ze Farah bij zich en vroeg ze haar waar ze vandaan kwam. Die laatste vraag hebben inmiddels bijna alle bewoners aan Farah gesteld.

Ik vroeg haar of het vaker zo gaat. “Ja”, antwoordde ze. “Zodra je een hoofddoek draagt, denken mensen meteen dat je dom bent of dat je heel slecht Nederlands spreekt. En ik ben net als jij gewoon in Nederland geboren, maar moet dat nog dagelijks bevestigen aan mensen.” Ik vroeg haar ook of het voor haar moeilijk was om een baan te vinden. Ze vertelde dat ze vooraf al had gehoord dat het verzorgingshuis ook vrouwen met een hoofddoek aannam, maar dat ze zich toch erg onzeker voelde toen ze eenmaal naar het sollicitatiegesprek ging. “Ik draag een hoofddoek omdat ik het zelf wil. Mensen denken vaak dat ik word onderdrukt, maar ik kom uit een heel vrij gezin. Geen van mijn zussen draagt een hoofddoek. En als het echt moet, dan wil ik mijn hoofddoek voor werk zelfs wel af doen, maar liever niet.”

Rotte appels

Farah verbaasde zich over het gebrek aan diversiteit onder de collega’s. Ze had verwacht dat er wel meer vrouwen met hoofddoek zouden zijn of dat er op zijn minst meer niet-witte mensen zouden zijn. “Waarom zou dat toch zijn?”, vroeg ze zich hardop af. Wel was er één mannelijke collega, en die sprak haar meteen in het Marokkaans aan. “Ik begreep helemaal niet wat hij zei, of waarom hij dat deed.” Ze voelde zich bij hem dan ook niet op haar gemak. Toen Farah en ik in de pauze met een bekertje drinken de kantine inliepen, draaide ze zich meteen om toen ze hem zag. Ze was de dag ervoor nog uitgescholden door een groep mannen omdat ze tijdens de ramadan water dronk. Ze was bang dat hij haar daar ook op zou aanspreken.

“Er zijn veel vooroordelen over moslims. En ik kan deels wel begrijpen hoe die ontstaan, want er gebeuren vreselijke dingen. Er zitten net als overal rotte appels tussen. Maar we worden over één kam geschoren, en dat is niet goed.” De groep mannen die haar uitschold, dat zijn volgens haar de “rotte appels”, en daar heeft zij zelf ook last van. Farah vindt het moeilijk om zichzelf te zijn. Ze heeft het gevoel dat ze zichzelf altijd moet wegcijferen en dat ze zichzelf moet bewijzen en verdedigen. Daarmee bedoelt ze zowel tegenover de witte Nederlanders als tegenover de “rotte appels” uit de moslimgemeenschap. Ze is in therapie om daar beter mee om te kunnen gaan.

Privileges

Ik hoef mij voorafgaand aan een sollicitatiegesprek alleen maar druk te maken over dat gesprek zelf, niet ook nog eens over mijn afkomst of religie. Als schoonmaker krijg ik genoeg te maken met denigrerende opmerkingen, maar nog nooit heb ik mijzelf hoeven te verdedigen voor mijn afkomst. En hoewel het mij wel was opgevallen dat er weinig niet-witten zijn op mijn werk, heb ik me daar nooit onzeker om hoeven te voelen, want ik behoor tot die meerderheid van witten. Ik hoef mijn keuzes niet te verantwoorden aan de samenleving, terwijl Farah zich bij witte Nederlanders constant moet verdedigen voor het feit dat zij moslima is en een hoofddoek draagt, en tegelijkertijd mannen probeert te ontwijken die haar “niet moslim genoeg” vinden omdat ze niet meedoet aan de ramadan. En ik word niet verantwoordelijk gehouden voor de daden van witte mensen waar dan ook op de wereld, terwijl zij zich wel moet verdedigen voor de daden van allerlei andere moslims. Dat alles dankzij de privileges die ik als witte vrouw wel heb, en Farah als niet-witte moslima niet.

Zoë Smit