Over de witte loodgieter en onze strijd tegen racisme
Het persoonlijke en het politieke zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Links heeft deze relatie altijd gelegd. Ik vind het daarom belangrijk en moedig om – zoals eerder twee auteurs hebben gedaan op onze website – ook omtrent racisme persoonlijke ervaringen, beelden en reflecties te delen. De artikelen inspireerden mij om ook een duit in het zakje te doen.
Ervaringen zijn persoonlijk. Vaak zijn ze herkenbaar, en soms ook niet. Ik heb bijvoorbeeld nooit een poster van het Nederlands elftal aan mijn muur gehad, trouwens ook niet van de Turkse nationale elf. Wel kan ik nog steeds oprecht juichen als Nederland scoort. Zeker nu de jongens het zo moeilijk hebben. Ook geniet ik ervan dat Jeremain Lens en Wesley Sneijder zich juist via de Turkse topclubs Fenerbahçe en Galatasaray weer in de kijker van de bondscoach hebben gespeeld.
De bijdragen in deze racisme-discussie:
1. “Een poster van het Nederlands elftal aan mijn muur? Nooit!”, Emek Egeli. |
Ik heb wel niet-politieke witte vrienden, hele goeie zelfs, hoewel we elkaar niet zo vaak kunnen zien als we zouden willen. Ook ben ik nooit aangehouden door de politie in het verkeer, terwijl ik niet zo heel ‘blank’ ben. Misschien is mijn auto te oud voor deze VIP-behandeling. Natuurlijk ben ik niet blind voor het feit dat er op grote schaal etnisch wordt geprofileerd en dat het politiekorps allesbehalve vrij is van racisme en machogedrag.
Maar ik heb ook vroeg geleerd dat racisme niet het enige aspect is dat mensen scheidt of juist bij elkaar brengt. En dat niet alleen witten zich daar schuldig aan maken. Mijn ouders zijn alevitische Turken: vader fabrieksarbeider, moeder schoonmaakster. Toen ik, bijna dertig jaar geleden, vwo-advies kreeg in groep 8 zei de vader van mijn witte vriendje uit de buurt tegen me: “Je gaat ons toch niet vergeten nu, hè?” Deze vader was huisschilder en zag dat ik het sociale milieu van de buurt wellicht zou gaan verlaten. Zijn woorden zijn me altijd bij gebleven; ik zag ze als een waarschuwing, terwijl hij het niet zo bedoelde.
Ik had mezelf – wisten mijn ouders veel – ingeschreven op een prestigieuze school in de stad waar ik ben opgegroeid. Omdat mijn witte vriendjes daar ook naar toe gingen. Ik stond erbij toen mijn vader dat in de buurt vertelde tegen de vader van een wit vriendinnetje van me. Een loodgieter. “Die school is niet voor ons soort mensen”, antwoordde hij. Hij zei als witte “ons”. Prachtig vind ik dat achteraf: hij zag ons – ongeacht onze kleurverschillen – als een “wij”, omdat wij uit dezelfde sociale klasse kwamen.
Aan die mensen bewaar ik mooie herinneringen. Witte mensen die met hun handen werkten, daar trots op waren en wisten dat wij bij elkaar hoorden. In diezelfde buurt heb ik ook gezien hoe het racisme niet alleen van de witte kant kwam, maar ook van de zogenaamde gekleurden. Mijn ouders zagen hun witte buurtgenoten als mensen zoals zij zelf waren. Maar er waren ook genoeg niet-witte ouders die vanuit een religieus (lees: islamitisch) superioriteitsgevoel neerkeken op “die Nederlanders”. Hen uitscholden voor ongelovigen en echt geloofden dat de witte vrouwen uit de buurt zich tijdens carnaval allemaal als hoeren gedroegen. Diezelfde mensen hadden ook een hekel aan Koerden en alevieten, hoewel ze die gevoelens meestal achter onze rug om uitten. Aan die mensen bewaar ik geen mooie herinneringen. Ook niet aan dat witte publiek dat het nodig vond om “kut-Turk” te roepen bij elke beslissing die ik nam als scheidsrechter tijdens een wedstrijd. Dat was jaren later, en een van de zeer zeldzame momenten waarop het witte racisme zich in agressieve vorm tegen mijn persoon richtte.
Mijn analyses, opvattingen en politieke stijl zijn onder meer gevormd door deze ervaringen. Ik stoor me bijvoorbeeld aan generalisaties over witte mensen en betogen waarin witte mensen categoriaal worden weggezet. Er is niks mis met het wijzen op de privileges van het wit zijn, dat stimuleert anti-racistisch bewustzijn. Maar net zo belangrijk is het om de sociale gelaagdheid onder witten te onderkennen, evenals de uitbuiting en dominantie die ook witte groepen als uitkeringsgerechtigden en flexwerkers moeten ondergaan onder het kapitalisme. Steeds meer gekleurden, vooral de hoogopgeleiden, hebben in economisch opzicht bijvoorbeeld meer privileges en perspectief dan het witte precariaat. De anti-racistische strijd zal bovendien zo veel krachtiger gevoerd kunnen worden als links erin slaagt om deze te verbinden met andere sociale strijden. Daar zijn bondgenootschappen voor nodig en een taalgebruik dat overstijgend en verbindend is én tegelijkertijd taboes niet uit de weg gaat, racisme expliciet benoemt en bevecht.
Ook vind ik dat links niet moet blijven steken in een algemeen anti-racistisch vertoog zonder politieke en ideologische koppelingen te leggen met de strijd tegen het kapitalisme, de liefde voor de mens (ongeacht kleur en levensovertuiging) en een vrije samenleving. Elke bijdrage van linksen tegen het racisme moet herkenbaar zijn, óns verhaal zijn en niet blijven hangen in enkel de morele verwerpelijkheid van racisme. Of nog gevaarlijker: indirect de agenda dienen van zogenaamde anti-racisten die in de strijd voor sociaal-economische gelijkheid en de bevrijding van vrouwen en homo’s lijnrecht tegenover ons staan.
Veel neo-liberalen – vooral de globalisten onder hen – en grote bedrijven keren zich bijvoorbeeld ook tegen racisme. Omdat dit geld oplevert. De Londense City staat hier bijvoorbeeld bekend om. De politieke islam is eveneens tegen raciaal onderscheid tussen mensen; echter, fundamentalisten brengen weer hiërarchisch onderscheid tussen mensen aan op grond van religie. Turkse Grijze Wolven in Nederland zijn ook tegen het witte racisme, niet om principiële redenen, maar omdat dit in het nadeel is van de Turkse gemeenschap in dit land. Hen zie ik niet als bondgenoten in de anti-racistische strijd. Maar veel mensen laten zich, vaak vanuit de beste bedoelingen, helaas misleiden door hun retoriek, zoals die onder meer door het DENK-duo Kuzu en Öztürk wordt gebezigd.
Maar die huisschilder en die loodgieter uit mijn jeugd, zij zijn de mensen die zich niet van mij moeten vervreemden en andersom, waarmee ik wil strijden tegen sociaal onrecht én tegen racisme. Natuurlijk zal dit niet altijd soepel gaan en zal ik me bij tijd en wijle onbegrepen voelen, en zij zullen wellicht hetzelfde hebben. Maar hebben wij die geloven in een andere wereld voor de hele mensheid, een andere keuze dan op elkaar vertrouwen?
Mehmet Kirmaci