Woningcorporaties en het rechteloze woonprecariaat
Met ongeveer twintig mensen namen we deel aan een lokaal protest tegen de huisuitzetting van de jonge precaire werker Pepijn door de Rotterdamse woningcorporatie Havensteder. Pepijns geval is exemplarisch voor de precarisering van het wonen na meer dan een decennium VVD-regering.
Zoals velen vandaag de dag, kon Pepijn alleen via een tijdelijk huurcontract aan een huurwoning komen, in een huis dat Havensteder zelf “onbewoonbaar” achtte en uiteindelijk verkocht aan een particuliere vastgoedontwikkelaar. Nadat die deal was gesloten, ontving Pepijn een uitzettingsbevel, hoewel zijn appartement niet onmiddellijk door de nieuwe eigenaar zal worden gerenoveerd. In plaats daarvan werkte Havensteder samen met de anti-kraak vastgoedgigant Ad Hoc. In plaats van Pepijn te laten wonen zolang het appartement niet gerenoveerd is, zal een andere tijdelijke huurder de ruimte krijgen, om er na misschien een paar weken weer uitgezet te worden.
Het protest was georganiseerd door de Bond Precaire Woonvormen (BPW) en werd gesteund door een aantal andere lokale groepen, zoals de anti-gentrificatie activisten van Recht op de stad en Cultural Workers Unite en de Rotterdamse SP. Zoals we eerder meldden, was het doel om een lijst met eisen aan Havensteder te overhandigen.
In tegenstelling tot eerdere demonstraties bij Rotterdamse woningcorporaties, zoals Vestia (de eigenaren en slopers van de Tweebosbuurt in Rotterdam-Zuid), waar de woningcorporaties ervoor kozen de demonstranten te negeren en de deuren en ramen dicht te houden, zag Havensteder duidelijk de noodzaak iets te doen voor haar publieke imago van een maatschappelijk meer betrokken woningcorporatie. Nadat de spreker van de demonstratie had aangebeld, kwamen twee vertegenwoordigers naar buiten en namen ze de tijd om met de demonstranten, die gezelschap hadden gekregen van Pepijn zelf, in discussie te gaan.
Hun verdediging was voorspelbaar: Havensteder erkent de woningnood in Rotterdam, maar ziet niets verkeerds in de huisuitzetting van Pepijn en andere tijdelijke huurders. Het was immers allemaal volgens de letter van de huurcontracten en de Nederlandse wet. De vertegenwoordigers zeiden letterlijk dat Havensteder het als haar taak ziet om te zorgen voor haar huurders met reguliere huurcontracten, maar niet voor huurders met tijdelijke contracten.
Het was teleurstellend maar niet verrassend om te zien hoe een woningcorporatie als Havensteder, een eeuw geleden opgericht om de woningnood van de arbeidersklasse te bestrijden en nog steeds opererend als een non-profit organisatie, liever pretendeert onwetend te zijn en te ontkennen hoe onethisch het is om deel te nemen aan het nieuwe tweeklassensysteem, met tijdelijke en anti-kraak huurders als een nieuwe precaire onderklasse die ook als huurders feitelijk geen rechten meer heeft. De vertegenwoordiger van Havensteder zei zelfs letterlijk dat de corporatie tijdelijke verhuur “uitbesteedt” aan bedrijven als Ad Hoc, bedrijven die in onze ogen geen bestaansrecht zouden mogen hebben. Bovendien zagen de woordvoerders van Havensteder het niet als een probleem dat hun werkgever handelt als een commerciële vastgoedpartij door sociale huurappartementen te verkopen aan private partijen, zonder zich erom te bekommeren of dat wel sociale huurappartementen zullen blijven.
Het geval van Pepijn, die in de evenementenbranche werkt, illustreert hoe de “gig economy” niet alleen onzekere vormen van arbeid met zich meebrengt, maar ook het leven als zodanig onzeker maakt – en hoe de traditionele instellingen van de welvaartsstaat, zelfs waar ze nog niet volledig zijn ontmanteld, de nieuwe onderklasse in de steek laten.
Florian