Zonder papieren: In de mallemolen van de zorgbureaucratie
In het kantoor van de Leidse steungroep De Fabel van de illegaal zit een vrouw zonder verblijfsrecht tegenover me. Ik ken Anna al jaren. Op eigen kracht heeft ze zich weten te redden en een zelfstandig bestaan opgebouwd. Als huishoudelijk werker maakt ze de huizen van vermogende gezinnen en alleenstaanden schoon. De laatste tijd heeft ze helaas steeds meer problemen met haar gezondheid gekregen. Door het harde werken is haar enkel versleten. Ze loopt moeilijk en heeft voortdurend pijn.
Na onderzoek door een specialist in een ziekenhuis in de stad waar ze woont, bleek dat een operatie dringend noodzakelijk was. Het gaat om een ingreep waarvoor maar één arts in heel Nederland deskundig genoeg is. Die specialist werkt in een ander ziekenhuis, in een stad die op een flinke afstand ligt van haar eigen woonplaats. Daarom moet ze haar zuurverdiende geld aan treinreizen uitgeven, terwijl ze van de NS geen kortingskaart kan krijgen omdat ze geen verblijfsrecht heeft. De eerste twee keer dat ze zich meldde in dat andere ziekenhuis, werd ze aan de balie vriendelijk behandeld. Ze maakte kennis met de specialist, die haar onderzocht, een diagnose stelde en een behandeling wilde beginnen. Maar bij haar derde bezoek aan het ziekenhuis sloeg de stemming aan de balie plotseling om. Ze kreeg te maken met een andere medewerkster, een nijdig en afwijzend type. “We kunnen u niet helpen, want u bent niet verzekerd”, liet ze met veel poeha weten. Anna probeerde duidelijk te maken dat ze het ziekenhuis al twee keer eerder had bezocht, en dat er toen geen problemen waren.
De medewerkster bleek ondertussen ook problemen te hebben gekregen met haar computer. “Hij vraagt steeds naar het BSN-nummer, maar dat hebt u niet. Als je geen BSN-nummer hebt, dan blijf je niet lang meer in het systeem staan.” Ze belde een collega die ongetwijfeld een treetje hoger stond in de zorgbureaucratie. Anna moest plaatsnemen in de wachtruimte, waar zij en de andere patiënten woord voor woord konden horen wat de baliemedewerkster, die de privacy van Anna aan haar laars lapte, aan het zeggen was. “Ze is niet verzekerd, want ze is illegaal. En daarom heeft ze geen BSN-nummer. Ik kan haar niet invoeren in het systeem, want daarvoor is een BSN-nummer nodig. Daar vraagt de computer steeds naar. Dus we kunnen haar niet helpen.” Als de computer een patiënt uitspuugt, tja, dan moet die ook maar niet worden geholpen. Logisch toch? Ook na het telefoongesprek bleef de baliemedewerkster bij haar standpunt: Anna mocht niet worden geholpen. Toen ze hierover met haar specialist sprak, die zich eerder naar haar toe welwillend had opgesteld, bleek de houding van de baliemedewerkster inmiddels grote invloed te hebben gehad. Want hij zei: “Ik mag je niet helpen. Ik heb te horen gekregen dat ik me er niet mee mag bemoeien.” Anna dacht: “Maar hoe zit het dan met de eed die je hebt afgelegd? Je hoort toch zieke mensen te genezen?”
Mensen zonder verblijfsrecht hebben recht op medisch noodzakelijke zorg. Als ze die zorg niet kunnen betalen, dan kunnen ze een beroep doen op een overheidsfonds dat wordt beheerd door het College van Zorgverzekeringen (CVZ). In dat soort gevallen kunnen de zorgverleners hun kosten declareren bij het CVZ. Anna was op de hoogte van deze regeling. Maar ze werd geconfronteerd met een weigerachtig ziekenhuis. En juist in dat ziekenhuis werkte de enige arts in heel Nederland die gespecialiseerd genoeg was om haar te helpen. Omdat kennis macht is, besloot ze om de helpdesk van het CVZ te bellen en misschien beter op de hoogte te raken van de vergoedingsregeling. Ze kreeg een knorrige meneer aan de lijn. Nadat ze haar situatie had uitgelegd, vroeg hij: “Hoe lang woont u in Nederland?” “Tien jaar”, antwoordde ze. “O, en wanneer gaat u vertrekken?” Op zo’n vraag zat Anna uiteraard niet te wachten. Ze werd boos. “Ik heb u niet gebeld om te horen te krijgen dat ik weg moet. Ik wil medische zorg, want ik heb pijn. “Ja, maar omdat u zich in de situatie hebt begeven dat u zich illegaal in Nederland bevindt, loopt u nu tegen deze deuren aan”, vervolgde de man paternalistisch. “Ik bel u omdat ik wil weten of de zorg die ik nodig heb, vergoed kan worden door het CVZ.” “Als u hier al zo lang woont, dan hebt u blijkbaar geld. Dan kunt u de zorg best zelf betalen.” Anna vond dat het genoeg was geweest. “Meneer, ik vind dat u zich onbeschoft gedraagt. Het gaat om een dure behandeling die ik niet kan betalen. Ik wil van u weten hoe die zorg vergoed kan worden.” Ze was blij dat ze prima Nederlands sprak en de moed had om de man weerwoord te geven. “Anders zou ik nog dieper in het riool van Nederland zijn beland”, vertelt ze me met een cynische lach.
Toen het de CVZ-man duidelijk was geworden dat er met Anna niet viel te spotten, dimde hij enigszins. Hij adviseerde haar om een bepaalde contactpersoon van het CVZ te bellen in weer een ander ziekenhuis. “Hoe dan ook, u moet altijd zelf ook een bijdrage voor de zorg betalen, ook al vergoedt het CVZ een deel ervan”, liet hij weten. “Maar ik kan niet werken en heb dus geen inkomen, juist vanwege mijn been.” “Ja, dat komt ervan als je hier illegaal verblijft”.”Meneer, ik vind het verschrikkelijk om hier zonder papieren te leven. Dacht u soms dat ik voor mijn lol in Nederland was?” Het werd hoog tijd om het gesprek te beëindigen. Ze hing op.
Daarop belde ze het ziekenhuis van die CVZ-contactpersoon. Ze noemde zijn naam, maar de man bleek daar volkomen onbekend te zijn. Ze werd doorverbonden naar een of andere afdeling, en kreeg een persoon aan de lijn die al oververhit bleek te raken voordat het gesprek goed en wel op gang was gekomen. Hij begon meteen half te schreeuwen: “Ik weet heus wel waar het over gaat, want ik krijg er hier altijd een heleboel aan de balie.” Alsof het om worsten in een vleesfabriek ging, zo sprak hij over zieke mensen zonder verblijfsrecht. Anna begreep dat ze in dit ziekenhuis niets te zoeken had.
Toen ze de website van het CVZ grondig doornam, kwam ze eindelijk meer te weten. De zorgbureaucratie bleek nog erger te zijn dan ze al had verwacht. Een specialist van een ziekenhuis dat een contract met het CVZ heeft gesloten, moet haar verwijzen naar het ziekenhuis met de enige specialist in Nederland die haar kan helpen. Dat laatste ziekenhuis heeft geen contract met het CVZ, waardoor men zonder verwijzing door een ander – wel gecontracteerd – ziekenhuis geen vergoeding van het CVZ krijgt. Zo wordt Anna rondgepompt in de zorgverlening, met pijn in haar been en voorlopig zonder zorg. Nu moet ze eerst naar een ziekenhuis met een CVZ-contract en daar een verwijsbrief krijgen voor het ziekenhuis waar ze al eerder onder behandeling was, maar bij het derde bezoek ineens werd geweigerd. Misschien gaan dan de deuren van de zorgverlening eindelijk open, of komen ze in elk geval op een kier te staan. Ondertussen strompelt ze voort, verbijt ze de pijn en probeert ze toch nog te werken voor de rijke bovenlaag van de samenleving. Want zonder werk heeft ze ook geen geld.
Harry Westerink