“Ik leefde niet voor mezelf, wij leefden voor elkaar”
Het vierde deel van een serie interviews met linkse migranten over de toekomst van zelforganisaties. Dit keer Gülden Ardıç uit Turkije.
“Ik ben net een vogel die steeds maar aan het migreren is.” Zo begint Gülden haar verhaal wanneer we haar vragen iets over zichzelf te vertellen. Gülden komt regelrecht uit de praktijk. Al jarenlang is ze opbouwwerker in Amsterdam, en ze kent de Nederlandse samenleving zeer goed. Haar ouders hebben elkaar, nadat ze in diverse Turkse steden hadden gewoond, in Ankara ontmoet. Daar is Gülden ook geboren. Omdat ze het op de middelbare school opvallend goed deed, heeft haar vader besloten haar verder te laten studeren in Istanbul. Haar vader was destijds sympathisant van Birlik Partisi (Partij van de Eenheid). Zo kwam het dat Gülden een van de prominenten van deze partij ging interviewen voor een essay voor haar studie. Ze kwam al snel in contact met de jongere aanhang van deze partij, die vaak bijeen kwam in het Volkshuis in de buurt. Volkshuizen waren wijkverenigingen die tot doel hadden om mensen te onderwijzen, solidariteit op te bouwen en een traditie te creëren waarbij mensen hun dagelijkse problemen gezamenlijk probeerden op te lossen. Het Volkshuis waar Gülden heen ging, was in handen van de linkse beweging Halkın Sesi (Stem van het Volk), waar Gülden uiteindelijk ook aanhanger van werd.
Wat waren jullie activiteiten bij Halkın Sesi?
“We organiseerden voornamelijk veel voor de mensen in de buurt, bijvoorbeeld cursussen voor analfabete vrouwen. Maar we hielpen mensen ook met hun individuele problemen. Er was een vrouw wiens man was geëmigreerd naar Duitsland om te werken, en wij zorgden ervoor dat zij ook naar Duitsland kon. Al op vroege leeftijd waren we betrokken bij zulke activiteiten, waardoor we veel leerden. Maar we leerden ook op een gedisciplineerde manier goed samen te werken. Toen we wat ouder waren, werden er af en toe klasgenoten van ons opgepakt en die verdwenen dan. Men zei dat dat kwam omdat ze revolutionairen waren, en zo ging ik me afvragen wat het was om een revolutionair te zijn.”
Bleef je na je studie ook actief in de linkse beweging?
“Na mijn studie kreeg ik een baan. Ik trouwde, en mijn man en ik moesten verhuizen naar Karaman, een stad in het zuiden van Turkije. We wilden onze politieke activiteiten ook daar voortzetten, en dat lukte prima. We hadden goede contacten met de mensen. We kregen veel respect en werden nooit lastig gevallen door de nationalisten. Dat had onder andere te maken met het feit dat mijn man deel uitmaakte van de zakelijke elite. Maar het kwam ook omdat Halkın Sesi via haar media veel invloed had op de bevolking.”
“Maar na 12 september 1980, de militaire staatsgreep, veranderde de situatie drastisch. Pas toen mijn man vluchtte naar Nederland, besefte ik dat hij mijn enige bescherming was. Ik had nu niets en niemand meer, en voelde dat alle pijlen op mij waren gericht. Ik had geen andere keus, en vluchtte ook naar Nederland.”
Het zal wel een grote verandering zijn geweest, verhuizen van Karaman naar Nederland?
“Al in Turkije was ik steeds meer afstand gaan nemen van de linkse beweging waarin ik zat. De aanleiding daarvoor was dat we van de leiding een opdracht kregen om over Stalin te gaan discussiëren. Ik vond dat niet kunnen. Ik zei ook: ‘Zijn jullie nou helemaal gek geworden? We kunnen toch niet over Stalin gaan discussiëren als onze kameraden worden opgepakt, in de gevangenis worden gemarteld, en gedood?’”
“In Nederland waren mijn contacten met de beweging verbroken. Voordat ik verhuisde, zei mijn man via de telefoon tegen mij dat als ik naar Nederland zou komen, dat ik dat dan voor mezelf moest doen. Ik begreep het niet. We hadden altijd geleefd en gedacht in termen van collectiviteit, en het klonk raar om opeens iets te doen ‘voor jezelf’. Ik leefde niet voor mezelf, we leefden voor elkaar. Maar toen ik verhuisde naar Nederland werd ik continu geconfronteerd met dat ‘ik’. Ik leerde wat het was om ‘ik’ te zijn. Ik begon mezelf ook steeds vaker de vraag te stellen wie ik was, en ik werd geconfronteerd met mijn identiteit. Mijn man was ook ontzettend veranderd. Hij wilde opeens leven zoals hij dat wilde. We gingen scheiden. Ik had toen helemaal niets in Nederland. Een advocaat zorgde er al vrij snel voor dat ik op humane gronden een verblijfsvergunning kon krijgen, want mijn beide dochters waren ook in Nederland en ze konden ons niet scheiden. We vonden onderdak in Amsterdam, en dankzij vrienden en goede mensen konden we ons huis inrichten.”
Hoe begon je aan je politieke leven in Nederland?
“Eerst werd ik actief binnen VluchtelingenWerk. Met behulp van vrienden ging ik antropologie studeren. Soms moet je het geluk hebben dat je de juiste mensen treft, en dat geluk had ik. De goede mensen die ik tegenkwam, hebben veel deuren voor me geopend, en daarvoor ben ik hen dankbaar.”
“De Türkiye Komünist Partisi (Communistische Partij Turkije) was in de jaren 80 erg actief in Nederland. Door hun inzet kwamen er twee migrantenvrouwenorganisaties tot stand, Hollanda Türkiyeli Kadınlar Birliği (Eenheid van Vrouwen uit Turkije in Nederland) en Karanfil (Anjer). Maar in de jaren 90 werd er een nieuwe vrouwengroep opgericht in Rotterdam, en die was beïnvloed door de feministische beweging in Turkije. Die vrouwen distantieerden zich van de politieke bewegingen en partijen, en richtten de Bağımsız Kadınlar Birliği (Eenheid van Onafhankelijke Vrouwen) op. Ik werd daarin ook actief, en we groeiden enorm snel. We organiseerden internationale bijeenkomsten waar honderden vrouwen op afkwamen vanuit heel Europa. Dat waren voornamelijk politieke vluchtelingen uit Turkije die geen enkele band meer hadden met een of andere politieke organisatie. Ook bij deze vrouwenbeweging kwam die ‘ik’ vaak ter sprake. Wat we destijds wel fout hebben gedaan, is weinig ruimte over laten voor de jongeren in onze beweging. Zij kenden de samenleving in Nederland veel beter dan wij, maar ze kregen van ons de ruimte niet om hun ding te doen.”
Hoe was de samenwerking met mannen, met linkse mannen?
“We kregen veel tegenwerking van mannen. Ze roddelden veel over ons, ook de mannen die zichzelf links noemden. Ze zeiden dat we vrouwen probeerden te overtuigen dat ze moesten scheiden, maar dat was absoluut niet waar. Maar er waren ook vrouwen onder ons die diepgang misten, en die vrouwenstrijd slechts begrepen als een strijd om een gelijke taakverdeling in het huishouden. Ze maakten thuis veel ruzie over wie de afwas moest doen. Een veel groter probleem was echter dat veel vrouwen werden mishandeld door hun man omdat ze meededen aan de activiteiten van de vrouwenbeweging. Dat greep ons erg aan.”
Hoe zit het vandaag de dag met deze vrouwenbewegingen?
“De vrouwenbewegingen van vroeger bestaan niet meer. Maar ik vind dat migrantenvrouwen toch best goed georganiseerd zijn, onder meer in wijkcentra en buurthuizen. Migrantenvrouwen maken goed gebruik van de ruimte die in Nederland wordt geboden om je te organiseren. Ze zijn weliswaar niet georganiseerd zoals vroeger. Ze hebben geen politieke leiders, en ze hebben nooit bij een politieke organisatie gezeten, maar ze zijn onderling wel zeer democratisch en ze hebben natuurlijke leiders. Ze praten niet over politiek, maar ze leven de politiek. Ons doel moet zijn om deze vrouwen zelfredzamer te maken door hen goed te organiseren, en dat kan heel goed via die natuurlijke leiders. We moeten hen zelfredzamer maken, zodat ze veel zelfvertrouwen krijgen. Wat mij opvalt is dat veel van deze vrouwen aangesloten zijn bij een religieuze organisatie, maar wanneer ze een probleem hebben, dan komen ze naar mij. Terwijl ze weten dat ik links en a-religieus ben. Het gaat dan meestal om een vraag die te maken heeft met hun zoon of man die verslaafd is aan drugs, of die diep in de schulden zit. In hun religieuze groepering kunnen ze deze problemen niet kwijt, omdat het niet past in die levenswijze. Vaak zijn het ook hele jonge vrouwen die naar me toekomen. Het is moeilijk hen te helpen, omdat de problemen vaak zeer complex zijn. Maar het is een groot maatschappelijk probleem, waar vrouwen de dupe van worden.”
De laatste jaren roepen rechtse politici steeds vaker dat migrantenvrouwen onvoldoende participeren in de samenleving. Wat vind je daarvan?
“Wat is participatie? Als die politici bedoelen dat vrouwen niet naar buiten komen, dan moeten ze eens een keer bij ons op de markt komen kijken hoeveel vrouwen buiten zijn. Er zijn heel veel vrouwen die deelnemen aan de activiteiten in hun wijk, of aan de activiteiten van hun religieuze organisatie. Dus ze participeren wel degelijk. Mij gaat het er niet om dat vrouwen alleen maar naar buiten gaan, maar dat ze ook samen iets tot stand kunnen brengen. Dat ze samen vechten voor een beter leven. Ze moeten leren om de wereld vanuit een ander perspectief te bekijken.”
Wat kan de rol van links daarin zijn?
“Links moet deze mensen een alternatief bieden. Een voorbeeld: een Turkse meneer in Amsterdam-Oost ging naar een ontmoetingsruimte om thee te drinken en anderen te ontmoeten. Op een gegeven moment gingen ze daar druk op hem uitoefenen omdat hij niet wilde bidden. Hij wilde zijn manier van leven niet veranderen en besloot om niet meer naar die ontmoetingsruimte te gaan. Links moet in zulke situaties een alternatief kunnen bieden, want wij bemoeien ons er niet mee hoe mensen zich kleden of bidden. Wij willen structurele oplossingen bieden voor de problemen die ze hebben. En dat kan alleen maar door hen zelfredzamer te maken.”
Maar wie moet dat dan doen?
“Jullie bijvoorbeeld. Ik. Mensen die actief zijn. Linkse politieke partijen. Linkse bewegingen. Iedereen die zichzelf links noemt.”
Emek Egeli
Bülent Yilmaz