“We moeten heel doelgericht mensen gaan organiseren”
Nederland verrechtst en links is beland in een diepe crisis. Twee ontwikkelingen die nauw samenhangen. De groeiende invloed van het rechts-populisme is een van de gevolgen van het gebrek aan succes van links. We kunnen rustig stellen dat de actievormen en denkwijzen van buitenparlementair links de afgelopen decennia over het algemeen veel te weinig hebben opgeleverd. Daarom moeten we onze strategieën en werkwijzen grondig analyseren. We moeten ons heroriënteren, al was het alleen maar omdat de tijden en politieke verhoudingen ingrijpend veranderd zijn. In dat kader snuffelt Doorbraak al een tijdje aan de ideeën en praktijken van het union en community organizing, doelgerichte manieren om mensen te organiseren.
En bij wie kunnen we beter te rade gaan dan bij de organizers die bij de vakbond dagelijks ervaring opdoen met die voor Nederland relatief nieuwe methoden? Een interview met twee actieve leden van Doorbraak, Emek Egeli en Bob Wester, die beiden al ruim anderhalf jaar werken als organizer bij de vakbond ABVAKABO FNV.
Hoe was het om als ervaren linkse actievoerders bij de vakbond binnen te stappen? Wat viel jullie op?
Wester: “Dat het werken in vertegenwoordigende instituties totaal anders is. Het heeft voor- en nadelen. Je krijgt wat meer voor elkaar omdat je meer status hebt als bondsmedewerker. Omdat je onderdeel bent van een organisatie waarbij honderdduizenden mensen zijn aangesloten. Maar eventuele negatieve ideeën die er over de bond leven, kleven natuurlijk ook aan jou. Negatieve ideeën waarvan sommige helaas waar zijn en andere gelukkig niet. Ik was in basisdemocratische clubjes gewend om overal over mee te beslissen, maar in zo’n grote organisatie heb je nauwelijks invloed, en zeker niet op allerlei strategische keuzen. Je opereert binnen vastgestelde kaders. En het is uiteindelijk ook gewoon je werk: gedisciplineerd en niet zo vrijblijvend, zoals het in de actiewereld wel kan zijn. Maar natuurlijk kan je dingen wel op je eigen manier invullen, en ik heb gemerkt dat het instituut vakbond ook wel wat verandert. Heel langzaam wordt de bond weer wat strijdbaarder.”
Egeli: “Totaal anders dan in de actiewereld waren de trainingen die we kregen. We leerden alles vooraf gedetailleerd te plannen. Hoe lang ga je met iemand praten, waarover, hoe ga je emoties opwekken, agiteren? We oefenden urenlang om gesprekken te voeren. Dat was echt een eye opener. Aan de andere kant word je binnen de bond doodgegooid met formulieren, managers, hiërarchieën en formaliteiten. Er wordt gepraat in termen van klanten, marketing en merkpositionering. Het lijkt erop dat de organizingbenadering wel meer aan invloed wint. Als organizingteam kunnen we meer zelf ons werk sturen, nu we meer ervaring hebben en resultaten hebben geboekt.”
Wester: “Het was verder ook heel nieuw om actief te zijn op de werkvloer. Als je als actievoerders op andere terreinen onderling een conflict hebt, dan hoef je elkaar nooit meer te zien als je dat niet wilt. Maar met je collega’s, en vooral je baas, blijf je natuurlijk wel dagelijks geconfronteerd. Mensen zijn daardoor veel voorzichtiger bij wat ze doen. Want als je niet wint, dan wint de baas. En die zal niet snel vergeten dat je in opstand bent gekomen!”
Waarin verschillen jullie werkwijzen bij de bond met die van de actiewereld?
Wester: “Het gaat bij ons allemaal heel planmatig en doelgericht.”
Egeli: “We maken een plan en redeneren dan terug. Als we over drie jaar daar en daar willen staan, waar moeten we dan volgend jaar zijn? En volgende maand, en morgen?”
Wester: “Dat formuleren van tussenstappen doet niemand in de actiebeweging. We werken bij de bond veel met cijfers. We schatten ook de haalbaarheid van plannen in. En om te weten of je kan winnen heb je gegevens nodig. Dat klinkt misschien erg rationeel, maar om je boosheid over de huidige slechte situatie effectief te maken is dat nodig.”
Dat klinkt allemaal bijzonder doelgericht, systematisch en efficiënt. Maar werkt dat in de praktijk wel?
Wester: “Jazeker! Maar natuurlijk niet altijd via het boekje. Want je hebt met mensen te maken, met sociale processen. Centraal staan het opbouwen en intensiveren van persoonlijke contacten, het achterhalen van wat de mensen als problemen ervaren, hen bij elkaar brengen en het gevoel geven dat ze die problemen samen de baas kunnen. Er moeten plannen gemaakt worden, en de bond verschaft dan de middelen voor de acties. Mensen kunnen in het hele proces sterk groeien en voortrekkers worden. Het is een groot, langdurig leerproces: samen eisen formuleren, samen een drempel overgaan en een keer een petitie aanbieden aan de baas, en dan zijn reactie samen bespreken. En vervolgens samen een stapje verder zetten in de opbouw van de beweging. Maar niet te grote stappen, want anders lopen de radicaalste delen voor de troepen uit en is er kans dat de middengroepen afhaken. Massa is traag, maar wel de basis van onze macht, onze mogelijkheid om sociale verandering voor elkaar te krijgen. Dat blijft een dilemma. Maar het is wel essentieel om steeds het conflict op te blijven zoeken, omdat de betrokkenen alleen zo kunnen leren wie aan welke kant staat.”
Egeli: “In het ziekenhuis waar we actief waren onder schoonmakers, hadden we na een jaar echt iets opgebouwd. We hoefden als organizers steeds minder te doen omdat de leden zelfstandiger werden. En dat was precies de bedoeling. Helaas nam dat wat af nadat wij vertrokken. Nu wordt er weer meer onderhandeld namens de leden, en wordt minder het conflict gezocht met de leidinggevenden.”
Voordat jullie met die schoonmakers aan de slag gingen, hebben jullie het toch ook een tijdje geprobeerd met de verpleging in het ziekenhuis?
Egeli: “Klopt. Dat was ons eerste project en het verliep niet optimaal. We waren nog te onervaren.”
Of zou het kunnen zijn dat de conflictgeoriënteerde organizingmethode gewoon minder geschikt is voor iets hoger opgeleide en meer middenklasse-mensen? In een setting waar de baas minder als tegenstander naar voren komt?
Wester: “Misschien hadden de verpleegkundigen nog te veel vertrouwen in de instituties, of zaten de problemen niet diep genoeg om het risico te nemen om echt in beweging te komen. Ze hebben natuurlijk ook veel te verliezen.”
Egeli: “Nee, dat geloof ik niet. Het lag aan ons. De voorwaarden voor een succesvolle strijd waren wel degelijk aanwezig: een breed gedragen en diep geworteld gevoel dat er dingen mis waren, en boosheid daarover. Overigens zijn er wel wat zaken verbeterd met minder actie en meer overleg, maar de machtsverhouding is bij hen niet structureel veranderd.”
Wester: ”Het is zeker mogelijk om de middenklasse te organiseren, maar dat zal zich dan meer moeten richten op de kwaliteit van het werk, of op andere vormen van onderdrukking. Zo stikt het in de studentenbeweging en de vrouwenbeweging van de middenklassers. Aangezien ze meer te verliezen hebben, zullen ze zich wel eerder willen vastklampen aan wat ze hebben. Maar ze hebben ook meer middelen om relatief snel succesvol te zijn. De uitdaging is hoe we de middengroepen kunnen verbinden met bewegingen aan de onderkant van de samenleving. Dat is geen vanzelfsprekendheid.”
Jullie zijn beiden jong, hoogopgeleid, dikbetaald en man. Hoe beïnvloedt dat jullie relatie met de schoonmakers die dat allemaal in de meeste gevallen niet zijn?
Wester: “Dat verschilt per persoon. Sommigen kijken naar je op. Er kan echter ook wantrouwen zijn. Maar door te laten zien wie je bent en dat je doet wat je zegt, kan je vertrouwen opbouwen. Vooral door consequent hun kant te kiezen tegenover de bazen. Ook vraag ik hen om te zeggen wat ik volgens hen niet goed doe. Dat is heel eng, maar daar leer ik veel van. Een keer was iemand boos op mij. ‘Blijf niet zo bij dat management plakken!’, zei ze. Want ze weten dat wij op de universiteit de taal van de machtigen hebben geleerd. En dat het management probeert een band te scheppen met ons als vakbondsvertegenwoordigers door ons op onze klassenpositie aan te spreken. Dat is een van de redenen waarom het zo belangrijk is om in de taal van de betrokkenen te onderhandelen. Over het algemeen worden we wel gewaardeerd om onze kennis en ervaring, denk ik… Zolang we onze beloften maar nakomen, hahaha. Maar uiteindelijk moeten ze het allemaal zelf gaan doen. Ons doel is om onszelf overbodig te maken.”
Egeli: “Vanwege mijn Turkse achtergrond is de wereld van de schoonmakers voor mij minder vreemd. Dat machtsverschil is kleiner. Veel schoonmakers zijn soms zelfs een beetje trots op mij. Ze zien mij eerder als een van hen, als een medemigrant, die ver gekomen is en goede dingen doet.”
De vakbondswereld staat bij sommigen ook bekend als een mannenbolwerk, compleet met machosfeer.
Egeli: “Zo’n ouderwetse machohouding zie je soms nog wel eens bij vakbondsbestuurders. Maar in ons team is het heel anders. Het valt ook anderen op hoe open de werkcultuur onder de organizers is.”
Wester: “Het zijn vaak juist de vrouwen onder de actieve leden die hun collega’s mee krijgen. Maar hoe hoger je kijkt bij de bond, hoe meer witte mannen je ziet. Het congres, tenslotte, is vrijwel volkomen wit. Dat het geen goede afspiegeling is van de samenleving is een groot probleem.”
Jullie zeiden eerder dat de bond wat aan het veranderen is. Vertel daar eens wat meer over.
Egeli: “De organizers maken indruk binnen de bond. Wij praten veel over strategie. En de acties van de schoonmakers hebben laten zien dat er meer kan dan werd aangenomen. Er zijn vertegenwoordigers op bezoek geweest van buitenlandse bonden die ook aan organizing doen. Dat heeft er allemaal voor gezorgd dat meer en meer mensen binnen de bond enthousiast worden over organizen.”
Wester: “Maar nog niet iedereen is helemaal overtuigd. Toch heeft organizing heel wat te bieden: meer leden, meer kracht, meer zichtbaarheid. Er wordt wel gezegd dat het te duur is. Maar hoe gaan we overleven als we niet investeren in kracht op de werkvloer? Een strijdbare bond is noodzakelijk, alleen al om straks de aanvallen op onze verworvenheden af te slaan die Wilders en co zeker gaan inzetten. Nu we het van de politieke partijen al helemaal niet meer moeten hebben, blijft alleen onze eigen vakbondskracht over. Gelukkig is in vijf jaar tijd organizing binnen FNV Bondgenoten gemeengoed geworden, en komt het ook in andere bonden langzamerhand op.”
Egeli: “Het nieuwe ABVAKABO FNV-bestuur dat afgelopen mei is gekozen, is strijdbaarder en wil ook meer die kant op.”
In het door Doorbraak vertaalde interview “New Labour – Nieuwe vakbond” vertelt een Duitse voormalige organizer hoe hij door zijn eigen vakbond via neo-liberale managementmethoden opgejaagd werd om zoveel mogelijk resultaat te boeken. Herkennen jullie dat in de Nederlandse situatie?
Egeli: “Ergens wel. In het begin hadden de Nederlandse organizers ook streefcijfers voor nieuwe leden. Die waren ingesteld door boven, vooral ter controle. Maar nu gebleken is dat we succesvol zijn en een nieuw bestuur hebben, zijn die cijfers minder belangrijk geworden. En de aantallen informele leiders op de werkvloer die zich hebben aangesloten juist meer.”
Wester: “Cijfers zijn nu meer een middel geworden, en geen doel op zich. We blijven ze gebruiken om te meten of we op de goede weg zijn, en natuurlijk om te verantwoorden aan de bondsleden wat we met hun geld doen.”
Naast jullie werk als organizers bij de bond proberen jullie ook via Doorbraak maatschappelijke steun te organiseren voor vakbondsstrijd. In Amsterdam was Doorbraak een van de initiatiefnemers van het comité Steun de Schoonmakers.
Wester: “Het mobiliseren van maatschappelijke steun vormt een belangrijk onderdeel van de strategie van het union organizing. Aan het begin van de staking van de schoonmakers werden er weliswaar ook al steunacties georganiseerd, maar die hingen nog als los zand aan elkaar. Het Amsterdamse steuncomité moest daar verandering in brengen. Emek en ik zaten al lang te denken aan zo’n comité. Op onder andere de bijeenkomsten over vakbondsstrijd en crisis die Doorbraak samen met Grenzeloos organiseerde, hebben we dat idee toen gedropt. Uiteindelijk lanceerden de organisatoren van het Amsterdamse vakbondscafé het plan precies op het juiste moment, met de staking in volle gang. Het steuncomité heeft daarop allerlei activiteiten georganiseerd, maar altijd in nauw overleg met de schoonmakersvakbond. We hadden allen tezamen maar één doel, en dat was het steunen van hun strijd. Dat bleek goed te gaan. Mensen van allerlei pluimage konden prima praktisch samenwerken, de sfeer was heel goed en onderlinge politieke machtsspelletjes bleven dan ook uit. We voerden actie, mobiliseerden via onze eigen media en wisten andere groepen bij de strijd te betrekken. Het waren misschien slechts speldenprikken, maar onze deelname aan de strijd maakte wel dat de bazen wellicht het idee kregen dat het allemaal nog veel groter kon worden. Met onze steun motiveerden we de schoonmakers, en met hun strijd hebben ze een inspirerend voorbeeld neergezet voor alle sociale en vakbondsstrijden die we de komende jaren zullen moeten voeren.”
Egeli: “De specifieke kracht van de Doorbraak-leden in het steuncomité is dat we door onze uiteenlopende politieke achtergronden overal lijntjes naartoe hebben lopen. Niet alleen naar de vakbond, politieke partijen en allerhande maatschappelijke organisaties, maar bijvoorbeeld ook naar migrantenorganisaties en de radicale actiebeweging. Het is wel jammer dat het onvoldoende gelukt is om nog breder mensen mee te krijgen, uit de moskeeën bijvoorbeeld.”
De staking is alweer enige maanden voorbij en het initiatief is inmiddels omgedoopt tot het Steuncomité Sociale Strijd. Hoe zien jullie de toekomst?
Egeli: “Het comité biedt links de mogelijkheid om blijvend en heel concreet betrokken te zijn bij sociale strijd, en met name bij vakbondsorganizing natuurlijk. Hopelijk ontstaan er gaandeweg steeds betere contacten met de vakbondsactivisten, neemt de onderlinge solidariteit toe en kunnen we veel ervaringen en politieke ideeën uitwisselen. De acties van de schoonmakers hadden een enorme maatschappelijke uitstraling, juist ook in anti-racistische zin: hier waren zelfbewuste strijdbare arbeidsmigranten aan het woord. Daar moet je als linksen toch simpelweg bij zijn! Maar het doel blijft in de eerste plaats de concrete verbetering van de positie van de betrokkenen.”
Wester: “Ik hoop dat ons comité een voorbeeld kan zijn voor andere steden. We zullen lokaal bezig blijven met onder meer de strijd tegen de aanvallen van de regering op onze sociale rechten.”
Doorbraak is van plan om de organizingmethoden zelf ook te gaan inzetten op andere strijdterreinen. In Amerika spreekt men dan van community organizing.
Wester: “We hebben goede analyses en kritieken bij radicaal-links. De vraag is alleen: hoe ga je de veranderingen bewerkstelligen die je wilt? Toen links nog groter was, in de jaren 70 en 80, kwamen de mensen eerder naar je toe en kon je samen aan de slag. Maar de grote bewegingen die er zijn geweest op het gebied van onder meer milieu, wonen en werken zijn in de loop der jaren verworden tot clubs met een klein groepje betaalde experts. De leden van die clubs zijn klanten geworden die af en toe wat geld overmaken en daar resultaat voor willen zien. Dat is niet zo gek, want de belofte van de experts was dat zij wel even om de tafel zouden gaan zitten met de machthebbers om het vóór hen te regelen. Hoe effectief dat was kan je je afvragen. Maar sinds de verrechtsing werkt het al helemaal niet meer. Nu zijn er grote groepen mensen die weinig band meer voelen met die clubs en zijn opgevoed om rustig af te wachten. Kortom, links heeft bijna geen actieve basis meer. En zonder mensen is er geen organisatie en hebben we geen kracht. In de VS zijn de tegenkrachten al langer sterk en dat dwong mensen om creatief te denken. En daaruit is deze traditie van organiseren, organizing, voortgekomen, een effectieve manier om kracht op te bouwen en te gebruiken.”
Met welke aspecten van het organizen zou radicaal-links in ieder geval zijn voordeel kunnen doen?
Egeli: “In de eerste plaats zouden we ons beter moeten realiseren dat we echt veel mensen nodig hebben, willen we werkelijk invloed kunnen uitoefenen. We moeten dus mensen organiseren. En daartoe moeten we heldere plannen maken, doelgericht te werk gaan, en ons richten op groei. We moeten ons afvragen wat de mensen raakt, wat onze boodschap is en wat we concreet willen bereiken. Kortom, we moeten veel bewuster te werk gaan, en niet alleen af en toe een actie voeren omdat we ergens tegen zijn.”
Wester: “We zouden onze activiteiten ook meer als een steeds terugkerend proces moeten beschouwen. Eerst een goede analyse maken van de situatie. Met wie wil je aan de slag, om hoeveel mensen gaat het, en wat willen ze? Welke gemeenschappelijke belangen liggen er? We hebben cijfers nodig en kennis van machtsstructuren: wie maakt waar welke beslissingen? Zodat we weten op wie we ons concreet kunnen gaan richten. We moeten contacten zoeken, sleutelfiguren identificeren, stap voor stap onze strijd laten escaleren, winnen, dan de overwinning vieren, en daarna evalueren. En tussentijds moeten we elke actie en elke stap natuurlijk ook even evalueren. We hebben niet de luxe om niet te leren.”
Dat klinkt allemaal heel mooi, maar ook ontzettend arbeidsintensief. En dat terwijl we tegenwoordig met z’n allen steeds minder tijd hebben. De fulltime-actievoerder is inmiddels echt iets van het verleden.
Egeli: “We hebben momenteel inderdaad simpelweg te weinig mensen, te weinig tijd en te weinig geld om het zo grootschalig en professioneel te kunnen aanpakken als bij de bond. Wat we wel kunnen doen, is onze huidige praktijk injecteren met allerlei nuttige aspecten van het organizen. Daarbij zijn we natuurlijk geen buitenstaanders. Wij maken ook deel uit van deze samenleving. We zijn student, we zijn uitkeringsgerechtigde, we zijn arbeider, we zijn vrouw, we zijn migrant. We kunnen organizing ook toepassen binnen ons eigen leven. Als we student zijn, dan hoeven we niet buiten het student-zijn om te gaan zoeken naar een groep die we kunnen organiseren. We zijn student en zijn dus dagelijks onder de studenten. Waarom hen niet organiseren?”
Wester: “Ik denk dat er veel meer mogelijk is dan we nu denken. Geen geld? Dat vind ik eigenlijk een flauwekul-argument. Nederland is superrijk, en zelfs de illegale domestic workers weten geld te vinden om samen vakbondswerk te kunnen doen. Het is voor radicaal-links helaas nog steeds taboe om geld te vragen, om zelf geld in te brengen, om samen genoeg geld bij elkaar te leggen om onze politieke overwinningen mogelijk te maken. Dat vraagt natuurlijk opoffering, maar hoe graag willen we de samenleving eigenlijk verbeteren? Als het over tijdsbesteding gaat: organizing kan op sommige manieren best met wat minder tijd, wat langzamer, zonder fulltimers. Maar juist als we weinig tijd hebben, moeten we doelgericht en efficiënt werken.”
Een andere vraag die ook wel bij activisten opkomt als het gaat om organizing is meer inhoudelijk van aard. Hoe oprecht is het als organizers met een radicaal-linkse agenda met hun activiteiten zouden aansluiten bij de wensen van bijvoorbeeld boze studenten, of van werklozen die slechts hun uitkering willen behouden? En hoe en wanneer zou zo’n gezamenlijke concrete inzet over kunnen gaan in een radicaal-linkse strijd?
Egeli: “Je moet natuurlijk altijd eerlijk zijn over wie je bent. Maar het is wel verstandig om je boodschap vooraf tactisch te formuleren, en niet direct met regelrechte anarchistische verhalen op de proppen te komen. De ervaring leert dat als je mensen bijeen weet te brengen, dat als je samen strijdervaringen opdoet, dat er dan vanzelf ook onderlinge politieke discussies plaats zullen gaan vinden, en er dus ook ruimte komt voor onze eigen politieke visie. Mensen zullen elkaar meer gaan accepteren en de solidariteit zal gaan groeien. Daarnaast zal onze basisdemocratische manier van organiseren de mensen ook beïnvloeden, zelfstandiger maken en minder tolerant ten aanzien van autoritaire toestanden. Tijdens hun staking dit voorjaar gingen schoonmakers die eerder niet politiek actief waren, vanzelf ook meedoen aan bijvoorbeeld de viering van vrouwendag, of aan activiteiten tegen de PVV en illegalenbajessen.”
Wester: “De wereld is op dit moment hoe die is. Helaas, maar dat is ons vertrekpunt. Wij, radicalen, willen die wereld heel veel stappen een bepaalde kant op krijgen. Om de problemen op te lossen die we zien, vinden wij dat we die bij de wortel aan moeten pakken. Maar voor we die enorme stap kunnen zetten moeten we eerst kunnen kruipen, vervolgens leren lopen en dan hopelijk een grote sprong gaan maken. Maar we komen niet dichterbij als we niet de eerste stap in de goede richting kunnen zetten. Die eerste stap is precies de stap die minder radicale mensen al wel willen nemen. En als mensen eenmaal in beweging zijn, gaan ze zich ook vragen stellen over de tegenwerking van het systeem en over volgende stappen. Mensen blijven niet altijd hetzelfde, maar veranderen door samen dingen mee te maken. Als mensen eenmaal wakker worden, begint het pas. Overwinningen smaken naar meer!”
Emek zei net dat we ons zouden kunnen gaan richten op het organiseren van onze eigen sociale omgeving. Dus linkse studenten organiseren de studenten, en linkse werklozen de werklozen? Zouden we zo de tegenstelling tussen organizer en georganiseerde op kunnen heffen?
Wester: “Dat is prima, maar ook dan houd je als radicaal-links verdergaande doelen dan de meeste mensen met wie je samenwerkt.”
Egeli: “Een nadeel zou ook zijn dat iedereen dan in eigen kring blijft, waardoor landelijke politieke organisaties als Doorbraak nauwelijks meer bestaansrecht houden, hooguit als uitwisselingsplatform. Daar moeten we niet heen. Het is dus zaak om kwesties te vinden waar we allemaal mee verbonden zijn, zoals bijvoorbeeld de bezuinigingen.”
Er valt over organizing natuurlijk nog veel meer te zeggen, en het interview had nog lang door kunnen gaan. Maar misschien is het beter om eerst aan de slag te gaan. Doorbraak stelt vanzelfsprekend niet voor om klakkeloos een complete methode te importeren uit Amerika, of om de werkwijzen van de vakbonden over te nemen. Wel zou het goed zijn voor Nederlands links om meer na te gaan denken over de doelgerichtheid en effectiviteit van onze activiteiten. En juist daar biedt organizing een flink aantal praktische handvaten toe.
Eric Krebbers
Ik heb jaren geleden geprobeerd met lokale activiteiten een zgn community op te zetten van werklozen en uitkeringstrekkers. Dat is volkomen mislukt. 1e omdat de bestaande vereniging van werklozen zich alleen bezighield met het organiseren van kaartmiddagen en biljartmiddagen en niet van plan was ook maar iets aan politiek te gaan doen. 2e het proberen van het nederlandse equivalent van het job-center, de verstiging van het CWI als basis te gebruiken ging ook niet omdat alle bezoekers daar, de werklozen maar in een ding geinteresseerd waren, nl werk of een baan. Met de rest wilden ze niks te maken hebben.
Bovendien geeft het CWI en andere bureaucratische instanties geen enkele medewerking. Je staat daar in je eentje en dat blijft zo.