De Fabel van de illegaal 46/47, zomer 2001
Auteur: actiegroep "Hulde aan weigeraars"
Voor de vierde achtereenvolgende keer hebben actievoerders het Leidse Indië-monument aangepakt. De Fabel van de illegaal ontving onderstaand persbericht.
Op 24 april hebben leden van de actiegroep "Hulde aan weigeraars" het Leidse Indië-monument omgedoopt tot dienstweigermonument. Het is daartoe van een nieuw opschrift voorzien: "Velen gingen niet". Sinds geruime tijd ontbreekt een van de 3 soldaatjes op het monument. Zijn afwezigheid staat voortaan symbool voor hen die niet gingen, omdat ze weigerden deel te nemen aan de massale koloniale slachtpartij op meer dan 100.000 Indonesiërs. De twee soldaatjes op het monument die symbool staan voor hen die wel gingen, zijn met bloedrode verf overgoten.
Duizenden dienstplichtigen weigerden in de jaren 1946-1949 te vertrekken naar Indonesië om de koloniale overheersing te herstellen. Velen kwamen gewoonweg niet opdagen en zijn ondergedoken. Van hen zijn velen alsnog opgepakt en met geweld verscheept. Anderen kregen lange gevangenisstraffen. In totaal deelde de overheid 1.500 jaar gevangenisstraf uit aan de weigeraars. Maar die stonden niet alleen. In 1946 was bijna de helft van de Nederlandse bevolking tegen de oorlog in Indonesië. Ook toen de oorlog tegen Indonesië was afgelopen, ging de repressie tegen de dienstweigeraars door. Waar SS-ers strafvermindering kregen, moesten de weigeraars hun tijd volledig uitzitten. Nog decennia daarna werden de Indonesië-weigeraars bestempeld als criminelen. Er is deze dappere mannen (en hun families) die opkwamen voor de rechtvaardigheid onnoemelijk veel leed bezorgd. En als één groep een monument heeft verdiend, dan zijn het wel deze weigeraars, en niet de militairen die in Indonesië meededen aan de koloniale slachtpartij. Toch is in Nederland geen enkel monument voor de Indonesië-dienstweigeraars te vinden, in tegenstelling tot de vele koloniale monumenten overal in het land.
Hieronder laten we een aantal van de Indonesië-dienstweigeraars zelf aan het woord. De citaten zijn afkomstig uit het boek "Er waren er die niet gingen" van Henny Zwart uit 1995. Eerst dienstweigeraar Fred Bergfeld: "Toen wij in 1946 weigerden in Indonesië te vechten, werden bedreigingen geuit. Lees er de redevoeringen van generaal Kruis maar op na. We zouden maatschappelijk vernietigd worden. Voor een deel van ons is dat dreigement ook echt uitgevoerd. Tot vandaag de dag. Als weigeraar word je tot nu geconfronteerd met de andere kant van de medaille, dat het namelijk nog steeds mogelijk is een Indonesië-weigeraar in het openbaar te beledigen en te bedreigen. Duizenden dienstplichtigen hebben indertijd geweigerd naar Indië te gaan. Veel jongens zijn opgespoord en gestraft, maar sommigen hebben ze nooit te pakken gekregen. Die weken uit naar het buitenland om daar een bestaan op te bouwen. En dan kom je in publicaties steeds tegen dat het maar een enkeling is geweest die geweigerd heeft. De één heeft het over honderden, de ander zegt duizenden. Maar uit die beginperiode weet ik van kazernes in het noorden dat hele slaapzalen leeg waren, omdat jongens niet terug waren gekomen van hun laatste verlof. De Militaire Politie heeft er handen vol werk aan gehad om die eerste weigeraars van huis te halen en onder dwang alsnog aan de divisies toe te voegen. Dan gingen ze, samen met SS-ers die hun straf af konden kopen door in Indonesië te dienen... Dat zijn natuurlijk de oogappeltjes geweest van de legerleiding, want die gasten hadden het vak al grondig geleerd aan het Oostfront. Als je spijtbetuigingen van bewindslieden hoort of leest, kan je zeggen: we hebben het toen blijkbaar goed gezien. Kan je trots op zijn. Maar we hebben daardoor ook jarenlang in een hel geleefd. Veel van de jongens die gepakt zijn of zichzelf gemeld hebben, zijn ongelooflijk streng bestraft. Ik kan gevangenisstraffen van twee tot vijf jaar geen peuleschil noemen. Trouwens, een half jaar is al te veel. Tot in 1958 is de berechting doorgegaan. Maar ook als je je straf uitgezeten had, was je er niet vanaf. Ik heb wel eens gezegd: "Die weigering heb ik als een zware bult op m'n rug meegedragen". En dat komt, omdat de periode van dekolonisatie nog steeds taboe is."
Niet alleen de dienstweigeraars zelf waren het doelwit van de criminalisering, ook hun gezinnen leden daar onder. Ida Oerlemans, getrouwd met Fred Bergfeld: "In 1952 was iedereen die rot-oorlog al een beetje te boven gekomen. Wij konden toen pas beginnen. Fred was tot 1952 illegaal geweest. Pas toen hij zich teruggemeld had en na de gevangenisstraf en het 'nadienen', konden wij met de opbouw van ons gezinnetje beginnen. In 1953 werd het voor ons weer een beetje normaal. Dat was wrang, want zowat iedereen had na die oorlog in zo'n 7 jaar iets kunnen opbouwen, een baan, een woning en wij stonden met lege handen."
Veel dienstweigeraars waren gedwongen onder te duiken. Ze belandden soms bij dezelfde mensen die tot kort daarvoor ondergedoken joden in hun huis hadden opgevangen. Dienstweigeraar Jan van Luyn: "De volgende morgen ben ik naar Amsterdam gegaan. Naar een contactadres van de Nederlandse Bond van Militairen waarvan ik al lid was, omdat ik wist dat ze tegen uitzending naar Indië waren en dienstweigeraars hielpen. Het kantoor was gevestigd in een souterrain in de Linnaeusstraat in Amsterdam. Het zat er tjokvol. Allemaal weigeraars. Als de Militaire Politie toen gekomen was, hadden ze een goeie vangst gedaan. Ik werd door een koerier naar de Spaarndammerbuurt gebracht. Op één adres moest ik slapen, op een ander adres kon ik eten. Het waren mensen die voor 1940 al uit Hitler-Duitsland gevluchte joden in huis hadden genomen. De hele oorlog door hadden ze ook Nederlandse joden onderdak verleend. En nou kwam ik. Na m'n arrestatie door de Militaire Politie in 1950 zijn die mensen, die in hetzelfde jaar m'n schoonouders werden, nog veroordeeld, omdat ze mij onderdak hadden gegeven. De laatste straftijd heb ik doorgebracht in Vught. Een verhaal apart. Want daar zaten net als Veenhuizen delinquenten, landverraders, moordenaars. Trouwens, met die gasten had ik in Veenhuizen, in het werkkamp Esserheem, al kennis gemaakt. Ze waanden zich heer en meester. Sommigen hadden hun nazi-uniform nog aan, maar dan zonder de onderscheidingstekens. Ze hadden privileges die voor ons ondenkbaar waren. Die gasten verdwenen om de haverklap naar de ziekenboeg, kregen dan natuurlijk extra bezoek van mevrouw de echtgenote. We wisten allemaal dat de grootste hap al in 1950 gratie had gekregen."
Ook dienstweigeraar Dick Kopjes Nieman belandde in dezelfde strafkampen als nazi's. "In de Casuariestraat zat ik in een eenpersoonscel met twee criminelen. Later hebben ze me ook nog in een cel gezet met een SS-er. Zo fijngevoelig waren ze. Ik heb die celgenoot van me op een gegeven moment nog in elkaar geslagen. Niet voor niks, want die vent zat me aanhoudend te sarren. Die had niets geleerd, verkondigde nog steeds z'n fascistische theorieën. In Veenhuizen kregen we het voorstel om in de kolenmijnen in Limburg te gaan werken. Ik kwam in kamp Julia, een onderdeel van strafgevangenis De Mijnstreek dat in Treebeek zetelde. Iedereen die in de barakken van Julia zat, werkte in de staatsmijn in Eygelshoven. Daar zaten ook de boys die 20 jaar hadden gekregen. SS-ers dus. In de tijd dat ik er zat, zag ik ze een voor een vertrekken... Toen mijn advocaat voor mij gratie aanvroeg, werd het geweigerd. Ik heb dus ook met SS-ers en NSB-ers moeten werken."
Het waren deels dezelfde mensen die zich tegen de nazi's verzetten en die direct na de Tweede Wereldoorlog de dienstweigeraars steunden. Sommige slachtoffers moesten zelfs voor een tweede keer onderduiken, nu op de vlucht voor de Nederlandse staat. Dat gold bijvoorbeeld voor dienstweigeraar "Herman Overdiek", die - met het oog op het overal in Europa opkomende neo-fascisme - ook een halve eeuw later, in de jaren 90 nog steeds liever zijn schuilnaam gebruikt uit de illegaliteit tijdens de Tweede Wereldoorlog, in plaats van zijn echte naam. "Als Amsterdamse joodse jongen heb ik de vervolging in alle hevigheid meegemaakt. In juni 1942 werd ik opgepakt, omdat ik geen jodenster droeg. Nadat m'n ouders weggehaald waren, heb ik me nog een tijdje kunnen handhaven in de woning. Ik was ontredderd, eenzaam, opgejaagd. Ik moest me verstoppen, ik had te maken met doodsbange buren die niets met mij te maken wilden hebben, bang als ze waren door de SD gearresteerd te worden wegens hulp aan joden. In 1948, ik was toen net 23 jaar, werd ik opgeroepen voor de militaire dienst. Toen moest ik me voorbereiden voor verscheping naar Indonesië. Toen ben ik ondergedoken. Opnieuw ondergedoken. Ik was niet van plan mee te doen aan een smerige koloniale oorlog. Want ik kon me wel indenken hoe de bevolking daar zich zou voelen onder onze soldatenbezetting... De geschiedenis herhaalde zich. Ik was, jaren na de bevrijding, nog steeds op de vlucht. Op een gegeven moment hebben we, mijn vrouw en ik, besloten dat ik naar Israël zou gaan, illegaal, dus weer via een vluchtroute. De geschiedenissen van de Indonesië-weigeraars, ieder van ons heeft schokkende ervaringen opgedaan. Het maakt duidelijk dat we te maken hadden met een regering die meedogenloos was jegens principiële Indonesië-weigeraars. Er was totaal geen begrip, wat je ook had meegemaakt, wat je achtergrond ook was. Maar ondanks alle moeilijkheden die je te verduren had, jijzelf, je vrouw, ben ik er toch trots op dat ze mij en anderen niet op de knieën hebben gekregen. We waren onze tijd vooruit. Ik heb altijd, ook in de moeilijkste momenten, gedacht dat we eens gelijk zouden krijgen, dat eens duidelijk zou worden dat die oorlog in Indonesië fout is geweest."
Bij de 3 voorgaande acties verspreidden de desbetreffende actiegroepen ook een persbericht. Zie Fabel Archief: 10626f37.htm, 10645f38.htm en 10711f43.htm.