De Fabel van de illegaal 65/66, zomer 2004
Auteur: Harry Westerink
De overheid laat wetenschappers onderzoek doen naar de leefwereld van illegalen om hen zo efficiënter te kunnen opjagen. Nieuw onderzoek van het instituut RISBO,(1) verbonden aan de Rotterdamse Erasmus universiteit, maakt zichtbaar waar en hoe illegalen wonen, en maakt hen tevens verantwoordelijk voor het vermeende gebrek aan leefbaarheid en veiligheid in hun woonbuurten.
Onder leiding van socioloog Godfried Engbersen voert het RISBO al jarenlang onderzoeksopdrachten uit van ministeries die illegalen efficiënter willen uitroken.(2) Dat onderzoek kenmerkt zich vooral door een hoog "blaming the victim"-gehalte. De slachtoffers van het repressieve beleid worden door de RISBO-onderzoekers omgetoverd tot daders door hen als maatschappelijk probleem apart te zetten.(3) De administratieve apartheid staat daarbij voor het instituut niet ter discussie, maar vormt juist het vertrekpunt. Het onderzoek richt zich dan ook niet op de misdadige overheid die mensen het leven onmogelijk maakt door hen illegaal te maken en uit te sluiten, maar op de vermeende criminaliteit van deze mensen. Zo draagt het RISBO bij aan de dominante beeldvorming dat illegalen "de Nederlanders" overlast bezorgen, en niet andersom. Het RISBO zegt deze kritiek te kennen, maar blijft toch de kennis aanleveren waarmee de repressie tegen illegalen verder uitgebouwd kan worden. De onlangs verschenen Illegalennota van minister Verdonk leunt bijvoorbeeld zwaar op RISBO-onderzoek.
De maatregelen in de Illegalennota
|
Beloning
De ministeries van Justitie en VROM gaven opdracht en geld voor het recente onderzoek. De begeleidingscommissie bestond voornamelijk uit ambtenaren van die ministeries, die controleerden of het onderzoek wel in de gewenste richting verliep. De wetenschappers namen twee "achterstandswijken" onder de loep, de Haagse Schilderswijk en het Rotterdamse Bospolder-Tussendijken. Eerst voerden ze gesprekken met 20 "sleutelfiguren uit de wijken, die vanuit hun werk veel te maken hebben met illegalen", voornamelijk "professionals" die hen het leven zuur proberen te maken, zoals politie- en gemeente-ambtenaren en medewerkers van woningbouwverenigingen. Daarnaast voerden interviewers die waren "geselecteerd op hun etnische achtergrond", gesprekken met 65 illegalen, met 45 woonruimte-aanbieders en met 5 "gemengde stellen" waarvan een van de partners illegaal was.
Als een soort overheidsinformanten gingen de interviewers de wijken in op zoek naar Marokkaanse, Turkse, Somalische en Bulgaarse illegalen. Ook zochten ze hun huisbazen op. "Anders dan in andere onderzoeken" konden de "etnische" interviewers slechts beperkt "respondenten werven binnen hun eigen netwerken". Ze hadden namelijk geen contacten in de onderzochte wijken. Door lukraak mensen aan te spreken in koffiehuizen, moskeeën en op straat wisten ze toch voldoende illegalen te ronselen en informatie van hen af te tappen. "Om een informele en vertrouwelijke sfeer te scheppen werden de gesprekken niet op de band opgenomen." En omdat het ging om gesprekken tussen mensen die elkaar voor het eerst zagen, "moest er bij de respondenten een bepaalde mate van wantrouwen worden weggenomen". Maar dat lukte wel, want "als dank voor hun medewerking werd aan de illegalen een beloning gegeven. Vooral de in het vooruitzicht gestelde beloning was voor de meeste illegalen een reden om een interview toe te staan. Sommigen spraken de hoop uit dat door mee te werken aan het onderzoek hun situatie en die van hun lotgenoten in de toekomst zou verbeteren." Uiterst achterbaks vertelden de interviewers niet dat de overheid het onderzoek juist gebruikt om illegalen nog meer op te jagen.
De onderzoekers gebruikten ook gegevens uit "Kerncijfers wijken en buurten", een enorm informatiebestand van het CBS over de sociaal-economische kenmerken van buurten, de "Politiemonitor Bevolking", een grootschalig tweejaarlijks onderzoek over leefbaarheid en veiligheid, en het Vreemdelingen Administratie Systeem, een bestand waarin alle illegalen staan geregistreerd die ooit zijn aangehouden en dus als "crimineel" worden gebrandmerkt. Men legde alle informatie bij elkaar en bracht de uitkomsten ook letterlijk in kaart door met plattegronden aan te geven waar veel illegalen wonen, juist ook de "criminele".
De onderzoekers stelden ook een profiel op van wijken met een "zwakke sociaal-economische status" waar waarschijnlijk veel illegalen leven: veel goedkope woningen, veel armen, veel werklozen, veel "legale niet-westerse allochtonen", veel kleinschalige commerciële dienstverlening, veel particuliere woningverhuur en "een hoge concentratie" van alleenstaanden. Met dit soort analyses functioneren de RISBO-onderzoekers feitelijk als sociale rechercheurs die steeds betere methoden ontwikkelen om illegalen zichtbaar en dus kwetsbaar te maken voor de overige speurhonden van de overheid.
Onbehaaglijk
In het rapport wordt "illegaliteit" steevast in één adem genoemd met "criminaliteit" in zwarte "achterstandswijken". Zo versterkt men het racistische vooroordeel dat "buitenlanders" altijd problemen geven. Sociologiestudenten van de universiteit van Amsterdam interviewden 51 bewoners uit de twee wijken heel tendentieus over "ervaringen met criminaliteit, gevoelens van onveiligheid, de leefbaarheid van de buurt en de aanwezigheid van illegalen". Hoewel eerder RISBO-onderzoek keer op keer heeft aangetoond "dat slechts een minderheid van de illegalen betrokken is bij criminaliteit", vormde de vraag naar hun vermeende criminaliteit ook nu weer het middelpunt van de gesprekken. Een niet alleen stigmatiserende, maar ook onzinnige vraag. Want vrijwel niemand van wie bijvoorbeeld een fiets wordt gestolen, weet of de anonieme dief een verblijfsvergunning heeft.
"De meeste illegalen versterken waarschijnlijk hoogstens het gevoel van onveiligheid doordat zij door hun aanwezigheid het aantal allochtonen in de wijk doen toenemen", erkennen de wetenschappers. "Tijdens de gesprekken komt regelmatig naar voren dat buurtbewoners uit beide wijken zich niet zozeer onveilig voelen door de aanwezigheid van illegalen in de wijk, maar dat vooral autochtone buurtbewoners zich soms onveilig voelen omwille van het grote aantal allochtone bewoners en de infrastructuur (etnische winkels, moskeeën, etc) die daaromheen vorm heeft gekregen." Hoog tijd voor een onderzoek naar racisme onder "vooral autochtone buurtbewoners", zou je zeggen.
Zelfs het zich alleen maar op straat bevinden van "allochtonen" zou al "overlast" opleveren. "Vooral autochtone buurtbewoners" zouden zich "onbehaaglijk" voelen "door de aanwezigheid van mensen die rondhangen" op het Van de Vennepark in de Schilderswijk, "omdat ze er geen idee van hebben waar deze mensen precies mee bezig zijn". In feite gaat het vooral om migranten die werk zoeken of wachten op busjes die hen naar hun werk brengen. Volgens de onderzoekers zouden de buurtbewoners vooral bang zijn "voor het vreemde". "Angstgevoelens van buurtbewoners houden immers vaak verband met het feit dat 'vreemde types' het pand naast hun woning binnengaan en met het gegeven dat er bijvoorbeeld veel aanloop is in de portieken door mensen die een vreemde taal spreken. Het zijn daarbij vooral de nieuwe immigrantengroepen (Bulgaren, Polen, Roemenen, Russen) die tot de nodige onrust leiden bij de bewoners." Door geen commentaar te leveren op dit criminaliseren van de "nieuwe immigrantengroepen" kiezen de onderzoekers eenzijdig partij voor de "vooral autochtone buurtbewoners".
Onveiligheid
In het rapport wordt er overigens nauwelijks aandacht besteed aan hoe illegalen zelf het wonen in de wijken ervaren. Zij voelen zich waarschijnlijk het meest onveilig, in een vijandige samenleving die hen probeert uit te sluiten, uit te roken en uit te zetten. Illegalen betalen waanzinnig hoge huren, werken zich dagelijks 10 tot 14 uur kapot voor een paar euro per uur, worstelen voortdurend met de gekmakende angst voor deportatie, kunnen zich door de administratieve apartheid nauwelijks staande houden, maar hebben ook geen toekomst in het land van herkomst. Een uitermate onzeker en onleefbaar bestaan.
Noten