De Fabel van de illegaal 87/88, najaar 2007

Auteurs: Roel Nagel en Harry Westerink


Commissie ontkent dagelijks deportatiegeweld

In 2006 ontstond na het uitzenden van een tweedelige documentaire van het actualiteitenprogramma Netwerk ophef over het geweld van de Nederlandse deportatiepraktijk.(1) Marechaussee-commandant Beuving was niet blij met de kritische berichtgeving en eiste op hoge poten een onderzoek dat zijn politiedienst zou rehabiliteren. De Commissie van Toezicht Uitzetttingen Koninklijke Marechaussee voldeed braaf aan de opdracht door een rapport (2) uit te brengen dat het deportatiegeweld bagatelliseert.


Volgens het rapport en ook volgens minister van Defensie Eimert van Middelkoop is er “geen sprake van een structurele excessieve geweldsinzet” tijdens deportaties door de marechaussee. De vier marechaussees die in het Netwerk-programma juist verslag deden van die schokkende gewelddadigheid, worden zo weggezet als leugenaars. De commissie baseert zijn eufemistische conclusies vooral op interviews met “escorts”, marechaussees die deporteren. Dat zou “een authentiek relaas van veel betrokkenen” hebben opgeleverd “over de grote spanning die zit tussen humaan uitzetten en het gebruiken van toegestaan en niet toegestaan geweld” door de marechaussee. “Humaan uitzetten” bestaat echter niet en kan ook helemaal niet bestaan. Alle deportaties zijn geweldddadig, omdat ze ingaan tegen de wil en het zelfbeschikkingsrecht van de gedeporteerde. Maar die gedachte wijst de overheid uiteraard af. De visie van de slachtoffers komt in het rapport overigens nauwelijks aan de orde. De commissie heeft maar met één gedeporteerde gesproken.

Dwangbuis

Als motieven voor het deportatiewerk noemen de uitzetters onder meer “de professionele uitdaging” en “het overblijven in het buitenland” als “aantrekkelijke bonus”. Tot “de prikkels” die het geweld verhogen, rekent men “het wegvallen van het verblijf in het buitenland” als de uitzetting onverhoopt moet worden afgebroken. Om alsnog een vakantiereisje te verkrijgen zijn “escorts” dus bereid om de uitzetting met nog meer geweld door te drukken. Ook blijkt een rol te spelen dat “de escortcommandant” “imagoschade” oploopt, wanneer een deportatie dreigt te mislukken. Om hem tevreden te stellen wordt “de geweldsinzet” dan vaak verhoogd, waarna de uitzetting alsnog slaagt. Bovendien bestaat er “druk vanuit de leiding om productiedoelen te halen”, met andere woorden: om te voldoen aan de uitzetstreefcijfers. De marechaussee heeft dus alle belang bij zoveel mogelijk “succesvolle” uitzettingen. De bemanning van de vliegmaatschappij vormt daarbij voor de uitzetters een risicofactor, evenals de passagiers in het vliegtuig die “zich solidariseren met de vreemdeling. Dit komt voor op bestemmingen in West-Afrika.”

De commissie komt ook met een aantal opvallende aanbevelingen voor de uitzetters, zoals het aanbieden van eten en “het op het gemak stellen van de vreemdeling”, het aandacht besteden aan “interculturele communicatie”, en “het hebben van een respectvolle houding”. Maar het meest vertrouwt de commissie toch wel op “de bodycuff, een attribuut waarmee vreemdelingen redelijk autonoom kunnen handelen. De bewegingsvrijheid kan worden beperkt door het aantrekken van riemen.” In feite gaat het om een regelrechte dwangbuis, die sinds 2005 veel wordt gebruikt. “Volgens escorts maakt de bodycuff andere vormen van geweldsinzet bijkans onnodig.” Alleen al de alledaagse praktijk van het insnoeren van vluchtelingen met een dwangbuis bewijst overduidelijk het bestaan van een “structurele excessieve geweldsinzet”, die de commissie en de minister glashard ontkennen.

Noot

Terug