De Fabel van de illegaal 65/66, zomer 2004
Auteur: Jan Tas
Geen paternalistische hulpverlening, maar strijdbare solidariteit
Hoewel "vrijwillige terugkeer" deel uitmaakt van het deportatiebeleid, werken veel steungroepen voor vluchtelingen er volop aan mee. Bedoeld of onbedoeld dreigen zij zo af te glijden tot een eerstelijns overheidsloket. Maar ondersteuners zouden juist samen met vluchtelingen en migranten moeten strijden tegen het uitsluitingsbeleid.
De Nederlandse overheid loopt al sinds de jaren 90 voorop met "vrijwillige terugkeer"-programma's. Ook de terugkeernotitie van 1999 (1) was erop gericht om afgewezen vluchtelingen meer onder druk te zetten om de eigen deportatie te regelen. In de laatste 3 jaar is het aantal "vrijwillig" teruggekeerde vluchtelingen meer dan verdubbeld, van 1.389 tot 2.901 per jaar.
Illegaal gemaakte migranten en vluchtelingen koesteren begrijpelijkerwijs een groot wantrouwen ten opzichte van organisaties die het keiharde overheidsbeleid uitvoeren, zoals de IND en de COA. De overheid maakt daarom graag gebruik van steungroepen die vaak nog wel worden vertrouwd door vluchtelingen. Door hun schijnbaar onafhankelijke positie en hun dagelijkse omgang met vluchtelingen zijn die groepen een belangrijke schakel gaan vormen tussen de vluchtelingen en de overheid. Makkelijker dan bijvoorbeeld COA-medewerkers kunnen ondersteuners "vrijwillige terugkeer" bij vluchtelingen en migranten "bespreekbaar maken" en hen zo overhalen om "vrijwillig" terug te gaan naar de landen die ze ontvlucht zijn vanwege oorlog en armoede.(2)
Tegenmacht
Dat steungroepen deelnemen aan "vrijwillige terugkeer"-programma's komt niet door onderlinge afspraken met de overheid, maar volgt vooral uit de veranderde verhoudingen op het gebied van de vluchtelingenondersteuning. Daar hadden tot halverwege jaren 90 naast humanitaire en religieuze steungroepen allerlei radicaal-linkse actiegroepen met anti-racistische en anti-imperialistische analyses nog wel wat invloed. Die namen stelling tegen kapitalisme en bevolkingspolitiek en probeerden om samen met vluchtelingen en migranten aan een revolutionaire tegenmacht te bouwen.(3) Tegelijk met de verdergaande verscherpingen van het vluchtelingenbeleid verloor radicaal-links helaas aan invloed. Zo heeft de strijd voor een samenleving op basis van gelijkwaardigheid en rechtvaardigheid plaats moeten maken voor een op humanitaire hulpverlening gebaseerde praktijk van alternatieve steunstructuren. Telkens wanneer vluchtelingen en migranten weer van een collectieve voorziening werden uitgesloten, begonnen ondersteuners alternatieve structuren op te bouwen, in plaats van te proberen om de bestaande voorzieningen opnieuw toegankelijk te maken, bijvoorbeeld op het gebied van medische zorg, onderdak, inkomen en werk.
Het opbouwen van zulke alternatieve structuren lijkt op het eerste gezicht het uitsluitingbeleid te ondermijnen. Maar in feite komt deze hulpverlening de overheid wel goed uit: men hoeft vluchtelingen zelf niet langer op te vangen. De overheid veroorzaakt problemen en laat ze oplossen door steungroepen, die men zo medeverantwoordelijk probeert te maken. Het onderdak en de andere hulp die de steungroepen bieden, maken de afschuwelijke gevolgen van het overheidsbeleid minder zichtbaar op straat. En zo kan de overheid gemakkelijk steeds meer vluchtelingen uit de eigen voorzieningen gooien, in het vertrouwen dat ze wel zullen worden opgevangen door de steungroepen. De overheidsvoorzieningen kunnen zo steeds verder worden afgebouwd.(4)
Dweilen
Er is een wisselwerking tussen de verminderende radicaal-linkse invloed en de druk van een verscherpend vluchtelingenbeleid. Enerzijds ontbreekt het aan een radicaal-linkse lange termijn-strategie waaraan de praktijk van de vluchtelingenondersteuning getoetst kan worden. Anderzijds staat juist die praktijk het ontwikkelen van zo'n analyse in de weg. Immers, doordat steeds meer vluchtelingen en migranten uitgesloten worden van elementaire voorzieningen als onderdak, medische zorg en inkomen, zijn veel steungroepen dag in dag uit bezig om de ergste nood te lenigen en zoveel mogelijk vluchtelingen te helpen overleven. Door dat voortdurende dweilen met de kraan open komen de meeste groepen niet meer toe aan een poging om de kraan dicht te draaien. Men heeft voornamelijk oog voor hulpverlening aan individuen en verwaarloost de strijd voor een collectieve en structurele oplossing. Dit soort hulpverlening belemmert bovendien de ontwikkeling van een politieke gezamenlijkheid tussen vluchtelingen en hulpverleners. Vluchtelingen zijn namelijk bijzonder afhankelijk van hulpverleners en dat maakt de relatie tussen hen erg ongelijkwaardig.(5)
De meeste organisaties beperken hun steunactiviteiten tot wat volgens hen "binnen de huidige omstandigheden" nog "realistisch" zou zijn. Radicaal-linkse inzet voor "open grenzen" voor alle vluchtelingen en migranten valt daar zoals te verwachten niet onder. Hun "realisme" dwingt hulpverleners vaak om op de stoel van Justitie te gaan zitten. Ze laten zich steeds vaker leiden door de vraag of een vluchteling nog wel "perspectief" heeft, een kans op een verblijfsvergunning. Denkt men van niet, dan doet men niets meer voor de vluchteling. Met als gevolg dat die vanzelfsprekend nog minder "kans" of "perspectief" heeft.
Deze praktijk wordt enerzijds veroorzaakt door de moeilijke positie waarin hulpverleners terecht zijn gekomen door de beleidsverscherpingen. Ze worden immers geconfronteerd met een groeiende groep rechteloos gemaakte vluchtelingen en migranten en hebben maar beperkte middelen om hen te steunen. Anderzijds speelt ook paternalisme een grote rol, waarbij veel hulpverleners menen beter te weten wat goed is voor vluchtelingen. Dat deze "realistische" en puur technische beroepshouding niet in het belang is van vluchtelingen en migranten, bleek onlangs ook op de door het Landelijk Ongedocumenteerden Steunpunt (LOS) georganiseerde themabijeenkomst "Beëindiging opvang, hoe dan?". Daar stelde men vast dat hulpverleners een eigen beleid zouden moeten ontwikkelen om vluchtelingen uit noodopvangen te zetten. De vluchtelingen werden vooral gezien als problemen. De belangentegenstellingen tussen overheid en vluchteling bleken nauwelijks nog een rol te spelen in hun denken, laat staan dat de hulpverleners daarbij partij kiezen voor de vluchtelingen. Integendeel, de aanwezige hulpverleners leken vooral van de vluchtelingen te eisen dat ze de door de overheid veroorzaakte problemen op zouden lossen. Zo pleitte men voortdurend voor "behandelplannen", waarin "stappenplannen" zouden moeten worden opgenomen om vluchtelingen "te motiveren" om aan "perspectief" te werken.
Geen optie
Dit soort "realistisch" denken waarbij "perspectief" centraal staat, maakt dat steeds meer ondersteuners meewerken aan "vrijwillige terugkeer"-programma's. Weliswaar twijfelen velen aan het "vrijwillige" karakter ervan en zijn ze best kritisch over het vluchtelingenbeleid, toch heeft men het vooral over het gebrek aan "perspectief" van afgewezen vluchtelingen. Veel ondersteuners vinden het beter dat ze teruggaan naar hun land van herkomst. "Illegaliteit is geen optie", menen ze. Een illegaal bestaan is uiteraard bijzonder zwaar, maar toch is het aan vluchtelingen zelf om te beslissen wat het beste - liever gezegd: het minst slechte - voor hen is. Voor velen is het juist "geen optie" om terug te keren, vanwege oorlog, vervolging of armoede. En voor ondersteuners zou het "geen optie" moeten zijn om aan "vrijwillige terugkeer"-programma's mee te werken. Steungroepen dienen juist samen met migranten en vluchtelingen te strijden voor een wereld die is gebaseerd op vrijheid, solidariteit en gelijkwaardigheid, een wereld waarin het illegaal maken van mensen "geen optie" meer is.
Noten